Blijf medezeggenschap afwijzen
In de krant van zaterdag stonden twee artikelen over leerlingen in medezeggenschapsraden van scholen. Een in de bijlage Accent en een op de opiniepagina. In beide artikelen werd de toetreding van leerlingen gesteund. H. J. van Berkum vindt dat vreemd. Jarenlang is gevochten om vrijstelling voor medezeggenschap te krijgen en nu lijkt het opeens wel acceptabel te zijn.
Is de principiële afwijzing van de medezeggenschap in het reformatorisch onderwijs achterhaald? Nu het Driestar College zich genoodzaakt ziet al zijn geledingen in een medezeggenschapsraad onder te brengen, wordt in deze krant van 28 april de vraag opgeworpen: „Begint het gezag te wankelen, of is er in het verleden te krampachtig op medezeggenschap gereageerd?”De als eerste te stellen vraag is evenwel of het Driestar College in dit verband voldoende representatief kan worden geacht voor het reformatorisch onderwijs. Over het algemeen is immers aan de reformatorische scholen, evenals aan tal van gereformeerd vrijgemaakte scholen, ontheffing verleend van de wettelijke verplichting om een medezeggenschapsraad in te stellen in verband met de principiële bezwaren in godsdienstig en levensbeschouwelijk opzicht. Evenals het Wartburg College heeft het Driestar College het in het begin van de jaren tachtig niet nodig geacht principieel afstand te nemen van deze wettelijke regeling. Van meet af aan kreeg hier de medezeggenschapsraad een plaats binnen de schoolorganisatie. En dat zoiets als een hellend vlak kan gaan functioneren, behoeft niet onbekend te zijn.
Te gemakkelijk
Opmerkelijk is voorts dat de huidige gang van zaken onmiddellijk wordt aangegrepen om een principiële benadering, die binnen het reformatorisch onderwijs inmiddels een kwarteeuw breed wordt gedragen, onder kritiek te stellen. Uiteraard moet zo’n principiële visie daartegen bestand zijn. Maar het zou wel fijn zijn als de argumentatie om een en ander op losse schroeven te zetten minder op effect berekend en vooral ter zake doende is. Het gaat niet om een dominee die een paar stevige ouderlingen nodig heeft om in de pas te blijven lopen, hoe aanbevelenswaardig ook. Evenmin is het ter zake doende om hierbij de verhouding ”heren” en ”slaven” te betrekken. En dat het beroepen van een predikant op een ledenvergadering het gezag van een kerkenraad niet ondermijnt, is een terechte constatering, maar heeft met het hier bedoelde fenomeen ”medezeggenschap” niets te maken.
De directeur van de RMU, P. Schalk, wijst erop dat vrijwel alle reformatorische instellingen een ondernemingsraad hebben. Welnu, dan moet dat ook in het onderwijs mogelijk zijn, zo poneert hij vervolgens. Kennelijk heeft het hem niets te zeggen dat die maatschappelijke ontwikkeling aan het bijzonder onderwijs is voorbijgegaan door de specifieke rechtsbescherming in het kader van de vrijheid van onderwijs. Aan die zo moeizaam en bezwaarlijk verkregen status van bijzonder onderwijs heeft de RMU-directeur blijkbaar geen boodschap. Nu de medezeggenschap voor reformatorische instellingen ingeburgerd is geraakt, moet ook het reformatorisch onderwijs er maar aan geloven. Een voor de RMU kenmerkende benadering?
In het geding
En dan nu maar een poging om enig zicht te krijgen op de eigenlijke problematiek rond de medezeggenschap. Terecht wordt er steeds weer op gewezen dat alle gezag van Godswege verleend is en alle menselijk gezag als zodanig afgeleid gezag is. Daarmee is gezegd dat de uitoefening van het gezag nooit in absolute zin mag plaatshebben. Van autonome overheersing, van tirannie en onderdrukking mag geen sprake zijn. Maar is ”medezeggenschap” daarmee in principe geoorloofd of zelfs geboden?
Ongetwijfeld is de gezagsdrager bij de uitoefening van zijn gezag verantwoording verschuldigd. In de eerste plaats aan God, Die hem met gezag bekleed heeft. Vervolgens als bevoegd gezag aan hen over wie het gezag wordt uitgeoefend. En daar ligt nu net de kwestie die hier in het geding is: de bevoegdheid van het gezag. Om in alle opzichten verantwoordelijk te kunnen zijn, moet het gezag zich volstrekt bevoegd weten, primair ten opzichte van God en vervolgens ook in relatie tot degenen over wie het gezag wordt uitgeoefend. Maar bij een medezeggenschapsregeling waarbij de gezagsbron principieel wordt genegeerd, een regeling die in feite niet anders inhoudt dan een democratisering van gezagsverhoudingen, kan dat onmogelijk het geval zijn.
Wederkerigheid
Niet elke vorm van inspraak of spreiding van verantwoordelijkheid gaat in tegen de Schrift, aldus dr. H. van den Belt: „Het moderne en postmoderne mondigheidsdenken moet bekritiseerd worden, maar daarom behoeft wederkerigheid in de gezagsrelatie niet te worden afgewezen.” Inderdaad, maar nu gaat het om de vraag hoe die wederkerigheid wordt ingevuld.
Bij de principiële onderbouwing van het pleidooi om een ontheffingsmogelijkheid in de Wet medezeggenschap onderwijs op te nemen, is daarbij uitvoerig stilgestaan. In de lijn van het moderne denken worden de onderlinge verhoudingen binnen de schoolgemeenschap niet benaderd vanuit het harmoniemodel, maar in het kader van belangentegenstellingen (polariteit). Als gevolg van het democratiseringsproces kenmerkt de relatie tussen het bevoegd gezag en het medezeggenschapsorgaan zich door dualiteit. En het revolutionaire grondmotief van waaruit het bevoegd gezag en de medezeggenschapsraad opereren, is het gelijkheidsbeginsel (pariteit).
Als het dus over wederkerigheid gaat, moet sprake zijn van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid in het kader van een principieel gegeven gezagsrelatie. Als die ontbreekt, dient zich een collectieve verantwoordelijkheid aan, waarbij men elkaar de problemen toeschuift en niemand in staat is of zich geroepen voelt om voor een oplossing zorg te dragen.
Adviserend kader
Er is niet te krampachtig gereageerd op de invoering van de medezeggenschap in het onderwijs. De mogelijkheid dat de visie op gezag en medezeggenschap aan uitholling onderhevig is, is bepaald niet uitgesloten. Binnen de gereformeerde gezindte zijn beginselen aan slijtage onderhevig. In de politiek en vervolgens ook van overheidswege wordt daar doeltreffend op ingespeeld. Het is meer geconstateerd en we zien het ook hier weer: gevaren dreigen van buiten, maar niet minder in eigen gelederen. Het wordt hoog tijd die gelederen te sluiten en op verantwoorde wijze positie te kiezen en stelling te nemen.
Nu zich voor het onderwijs een nieuwe fase aandient ter regeling van de medezeggenschap, zal blijken of het reformatorisch onderwijs de principiële visie op gezagsverhoudingen weet te continueren. Van beslissende betekenis is daarbij de vraag of een regeling tot stand komt waarbij principieel gegeven gezagsrelaties zijn gewaarborgd door verantwoorde wederkerigheid in een beslist adviserend kader.
De auteur is bestuurs- en managementadviseur van de Calvijnschool te Ederveen en directeur van de Ds. J. Schinkelshoekschool te Kampen.