„Stel je hoop niet op Calvijn en Kuyper”
AMSTERDAM - Is het calvinisme een bedreiging of een garantie voor onze vrijheid? Deze vraag stond woensdag centraal tijdens een debat aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. „Stel je hoop niet te veel op Calvijn en Kuyper. Als de vrijheid niet geworteld is in harten en geesten, dan helpen Calvijns, Kuypers en wetboeken niets.”
Aanleiding voor het debat was de verschijning van een brochure van Abraham Kuyper uit 1874, die onlangs door twee VU-medewerkers is bewerkt en opnieuw uitgegeven: ”Het calvinisme: oorsprong en waarborg van onze constitutionele vrijheden. Een Nederlandsche gedachte”. Kuyper stelde dat de vrijheidsrechten wortelen in het calvinisme. Immers, al voor de Franse Revolutie en de Verlichting kenden protestantse landen als Holland, Engeland en Amerika vrijheid van geweten. Het calvinisme zou de weg hebben bereid voor het idee dat de overheid geen recht heeft om de godsdienst van de burgers te onderzoeken. Dit staat tegenover het standpunt dat de Verlichting nodig was om onze grondrechten veilig te stellen en dat de godsdienst daarvoor juist een bedreiging vormt.
Geen van de debaters kon zich vinden in de stelling van Kuyper. Alleen uit de zaal klonk een keer dat het calvinisme „de enige waarborg is voor de grondwettelijke vrijheid.” Dat geluid kwam van Rafael Benjamin, die zich verbonden weet met de reformatorische wijsbegeerte. Zijn mening vond ogenblikkelijk tegenstand van H. J. L. Vonhoff, oud-commissaris van de Koningin in Groningen. „Deze stelling wijs ik absoluut af.”
Vonhoff was een van de sprekers die het thema toelichtten. De andere twee waren mevrouw dr. S. C. van Bijsterveld, universitair hoofddocent rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Tilburg, en mr. B. de Gaay Fortman, hoogleraar politieke economie van de rechten van de mens aan de Universiteit Utrecht en vroeger actief in de politiek.
De liberaal Vonhoff was het meest uitgesproken in zijn mening. „Dat orthodoxie en vrijheid hand in hand gaan, is een gevaarlijke stelling. Vrijheid is niet los te koppelen van verdraagzaamheid, maar op verdraagzaamheid hebben we Kuyper niet kunnen betrappen.”
Het fundament van de Nederlandse staat ligt zowel in de vrijheid als in de godsdienst, aldus Vonhoff. Het hoogtepunt van de vrijheid lag bij de libertijnen: mensen die streefden naar verdraagzaamheid over de geloofsverdeeldheid heen. Hij noemde onder andere Hugo de Groot, P. C. Hooft, Joost van den Vondel en de Amsterdamse burgemeester Schaap, die het toneel als tegenwicht van de kansel zag.
Vonhoff beschouwt de Franse Revolutie niet als de oorsprong van de vrijheid, maar wel als „een vrijheidscheppend element in de maatschappij, dat de poort ontsloten heeft naar de democratische ontwikkelingen van de negentiende en de twintigste eeuw.” Hij vindt het van belang dat politiek wordt bedreven vanuit een „hoger beginsel”, maar een „hoger beginsel dat berust op een godsdienst hoeft niet van hoger waarde te zijn dan een ander hoger beginsel.”
De Gaay Fortman is het wel eens met die stelling over het hogere beginsel, maar hij ziet een gevaar in het huidige fundamentalistische liberalisme, dat volgens hem „weinig verdraagzaamheid uitstraalt.” Het grote manco van de Nederlandse samenleving ligt naar zijn mening in de groeiende maatschappelijke ongelijkheid.
De Gaay Fortman vindt het belangrijk om de sociaaleconomische ideeën van mensen als Kuyper en Talma weer voor het voetlicht te halen. Hij bepleit een heruitgave van ”De gemeene gratie” van Kuyper. De vrijheid moet steeds weer worden waargemaakt. „Stel de hoop niet te veel op Calvijn en Kuyper. Als de vrijheid niet geworteld is in de harten en geesten van de mensen, dan helpen Calvijns, Kuypers en wetboeken niets.”
Bijsterveld wil graag de komende tijd het maatschappelijk debat over de vrijheid voeren. De laatste jaren waren de debatten vooral juridisch-technisch, maar „er hebben zich fundamentele verschuivingen voorgedaan en we komen er met de techniek niet meer uit”, aldus Bijsterveld. „Een dieper perspectief is nodig en daarvoor kan de christelijke wereldbeschouwing een nuttige bijdrage leveren. Laat de inhoudelijk-staatkundige beginselen gevoed worden door verschillende gedachtegangen.”
Ze noemde als thema’s de vrijheid van onderwijs (artikel 23 van de Grondwet), overheidsfinanciering van kerkelijke omroepen en het al dan niet subsidiëren van de SGP. Bijsterveld legde de vinger bij het vonnis van de rechtbank over de subsidie aan de SGP. „De rechter heeft maar op één onderdeel gelet, namelijk op het vrouwenverdrag. De balans raakt op de achtergrond.” Vonhoff stelde voor om de Commissie Gelijke Behandeling maar op te heffen, omdat die volgens hem voor veel onheil kan zorgen. De Gaay Fortman was het met hem eens en sprak over „ongespecialiseerde lekenrechtspraak.”