Albanië kent tien jaar godsdienstvrijheid
Albanië was de laatste communistische staat in Europa die na de val van de Berlijnse muur verdween. In 1992 gingen de grenzen open. Een bont gezelschap van zendelingen stroomde binnen.
Jasper Otte, sinds 1994 werkzaam als evangelist voor de Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG), zag de afgelopen jaren het aantal christenen in Albanië sterk groeien. Tegelijkertijd merkte hij dat de geestelijke honger van het allereerste begin verdween. Hoe gaat het na ruim tien jaar godsdienstvrijheid in Albanië met de verkondiging van het Evangelie en met de kerkopbouw?
De zendingsgeschiedenis van Albanië gaat terug tot de eerste eeuw na Christus. Het is goed mogelijk dat Paulus zelf in Albanië is geweest. In zijn brief aan de Romeinen schrijft de apostel namelijk dat hij het Evangelie tot Illyricum, de vroegere naam voor Albanië, heeft gebracht. De vraag is dan of er „tot in” of „tot aan” wordt bedoeld. In elk geval staat vast dat Titus in Dalmatië, een district van Illyricum, is geweest.
Bijna 2000 jaar later mag Albanië opnieuw kennismaken met het christelijk geloof. Opnieuw, want het religieuze leven was er na het strenge communistische bewind van Enver Hoxha totaal vernietigd. Toen hij na de Tweede Wereldoorlog aan de macht kwam, begon hij meteen aan de afbraak van het godsdienstige leven.
In 1967 werd Albanië uitgeroepen tot de „eerste atheïstische staat ter wereld.” Sindsdien verhardde de strijd tegen elke vorm van religie zich nog meer. Godsdienst werd verboden, kerken en moskeeën gesloten en volhardende gelovigen opgesloten en gemarteld. Naar schatting zaten twee van de drie Albanezen bij de Sigurimi, de geheime politie.
Door de grote kans op verraad kon er geen ondergrondse kerk bestaan. Zelfs binnenshuis werd er niet over God gepraat. „Er is een geslacht opgegroeid dat absoluut geen religie heeft meegekregen”, zegt Otte. „Er bestaan verhalen van grootmoeders die aan de hand van een icoontje hun kleinkinderen nog wat godsdienst meegaven. Maar als dat werd ontdekt, werd de hele familie gevangengezet.”
De studentenopstand op het Skanderbegplein in Tirana luidde het einde van het communistische tijdperk in. Na die doorbraak durfden ook andere mensen hun stem te laten horen. Uiteindelijk leidde dat tot democratische verkiezingen. Albanië was vrij, maar toen begon de moeilijke taak de samenleving weer op te bouwen.
In het stadje Delvinë, in Zuid-Albanië, waar Otte sinds acht jaar met zijn gezin woont, is de armoede van het land nog altijd goed te zien.
Vijfenveertig jaar communisme heeft het land echter niet alleen economisch maar ook geestelijk kapotgemaakt. De kleine evangelische kerk was na het verwoestende regime van Enver Hoxha verdwenen. Ook van de Grieks-orthodoxe kerk, de rooms-katholieke kerk en de moslimgemeenschap was niets meer over, al zeiden en zeggen mensen nog steeds dat ze orthodox, rooms-katholiek of moslim zijn.
Dat doen ze volgens Otte omdat hun voorouders dat ook waren of omdat ze een naam dragen die aan een bepaalde godsdienst is verbonden. „Ibrahim, Ali en Muhameti zijn typische moslimnamen, terwijl Kristo en Petraçi christelijke namen zijn. Maar als mensen een visum of werk kunnen krijgen door een andere naam aan te nemen, doen ze dat.”
Albanië is na het communisme opnieuw zendingsveld geworden. Na de doorbraak waren er vrijwel geen christenen, nu is naar schatting 5 procent van de 3,4 miljoen inwoners die religie toegedaan. „In alle grote en bijna alle minder grote steden staan kleine tot middelgrote kerkjes”, weet Otte.
Vooral vlak na de opening van het land was er veel „geestelijke honger”, zegt de zendingsarbeider. „Doordat de communisten elke vorm van religie eruit hadden geslagen, was er in de mensen een leegte ontstaan en stonden ze open voor het christelijk geloof.”
Inmiddels is die geestelijke honger omgeslagen in materialisme, is Ottes ervaring. „Iedereen vecht voor zichzelf om het hoofd boven water te houden. Er is dan wel een familieband, maar daarbuiten kijkt men nauwelijks naar elkaar om. De rijken hebben een keiharde kapitalistische mentaliteit. Er is weinig te zien van de barmhartigheid zoals de Heere Jezus die ons leert.”
Albanezen hebben om die reden weinig diaconaal besef. Mede daardoor zijn in de ongeveer dertig zielen tellende gemeente van Delvinë, waar Otte gemeentewerker is, nog altijd geen ouderlingen en diakenen benoemd. „Het Evangelie is nieuw voor de Albanezen. Hun levenshouding moet nog veranderen. We zaaien en evangeliseren. Dat levert slechts enkele vruchten op, die overigens gelukkig wel gezien mogen worden.”
De ZGG werkt in Albanië samen met de stichting Kom Over En Help (KOEH) en de Grieks-Evangelische Kerk. De bedoeling is dat er uiteindelijk een ”Evangelical Reformed Church of Albania” komt.
Direct na de val van het communisme begon de ZGG met zendingswerk in de kustplaats Saranda. Vanuit deze gemeente werd geëvangeliseerd in onder meer Delvinë.
In acht jaar tijd heeft er weinig kerkopbouw in Saranda en Delvinë plaatsgehad, moet Otte vaststellen. „Door de hoge werkloosheid en lage levensstandaard dromen veel mensen -vooral jongeren- van een toekomst in het buitenland. Als ze de kans hebben, vertrekken ze. Vanuit het kerkje in Delvinë zijn sinds de begintijd zeker tien personen, al dan niet met hun gezin, naar Griekenland vertrokken. Weliswaar bezoeken de meesten daar de kerkdiensten van de Grieks-Evangelische Kerk. Voor het werk hier is het echter weinig opbouwend.”
Naar de mening van Otte blijft buitenlandse steun ook de komende jaren hard nodig. „Financieel zijn de meeste kerkjes afhankelijk van het buitenland. Geld voor een eigen voorganger is er niet. Er zijn ook nog heel veel dorpjes in de afgelegen berggebieden. Die zijn nog nooit bereikt.”
Zaaien is gemakkelijk in Albanië, maar het duurt lang voor er gemaaid kan worden, vindt Otte. „Door de opmerkelijke gastvrijheid krijg je snel zand in de ogen gestrooid. Vaak lijkt het alsof men openstaat voor het Evangelie. Mensen gaan een algemeen godsdienstig gesprek ook niet zo snel uit de weg. Wat dat betreft is de eerste schil van de ui makkelijk te pellen, maar er zijn dan nog zo veel schillen te gaan. Je oog zou ervan gaan tranen.”
„Er is niemand die God zoekt, niet één”, zegt Otte. „Maar we mogen de Albanezen, in Gods goedheid, in aanraking brengen met Zijn Woord. Daar ligt onze hoop.”