Amerikaanse auto’s: te groot, te protserig en te dorstig voor de Europese wegen
Trump wil met invoerheffingen op niet-Amerikaanse auto’s de eigen industrie beschermen. Maar die moet zelf ook eens in de (auto)spiegel kijken.

Trumps idee van importheffingen? Maak een BMW, Mercedes of Toyota fors duurder voor Amerikaanse consumenten en zij kiezen vanzelf voor een auto uit eigen land, zoals een Dodge, Chrysler, Cadillac. Of zoals de Amerikaanse president het zelf zou zeggen: maak de Amerikaanse auto-industrie „great again” en die zal de Europese en Aziatische merken verpletteren.

Maar zijn Amerikaanse automerken ooit ‘great’ geweest? Ja, in eigen land, ooit. En wellicht zullen ze in ”Motor City” Detroit, waar een groot deel van de Amerikaanse auto-industrie zetelt, gaan profiteren van extra vraag naar hun modellen als auto’s van de buitenlandse concurrentie door de invoerheffingen te prijzig zijn geworden.
Trump wil Europa, en andere niet-Amerikaanse autoproducenten, straffen met zijn invoertarieven. „Een van de redenen waarom ik deze importtarieven hef, is omdat wij miljoenen auto’s van hen kopen, terwijl het bijna onmogelijk is om Amerikaanse auto’s naar de EU te exporteren”, motiveerde hij.
Maar ze zouden op de hoofdkantoren van Amerikaanse autofabrikanten beter in de spiegel kunnen kijken. Hoeveel succesvolle modellen hebben zij eigenlijk in Europa op de weg gezet?
„In het algemeen kun je zeggen dat Amerikaanse automodellen na de Tweede Wereldoorlog geen noemenswaardige positie hebben gehad op de Nederlandse en Europese automarkt”, zegt autokenner Paul Wouters. „De Tesla is een uitzondering.”
De belangrijkste reden: „Het aanbod sloot niet aan op de wensen van de Europese klant. De Amerikanen waren veelal te groot, te onzuinig, te protserig aangekleed, kwalitatief minder goed en hadden een slecht weggedrag vergeleken met de modellen van de Europese, Japanse en Koreaanse fabrikanten.”
De Amerikanen hebben wel geprobeerd om in Europa voet aan de grond te krijgen, vervolgt Wouters: „Zo werden eind jaren zeventig en in de jaren negentig merken van General Motors geïmporteerd tegen relatief gunstige prijzen vanwege de lage dollarkoers. Chrysler deed in de jaren tachtig een poging, maar tot grote verkopen leidde dat niet.”
Succesje
Tien jaar later was er zowaar een succesje: Chrysler introduceerde toen de Voyager, een familiewagen met schuifdeur, een MPV, die relatief goed werd verkocht. „Met de nadruk op relatief”, nuanceert Wouters. „Met de komst van Europese alternatieven verdween het model na een paar jaar roemloos van het autotoneel.”

Zo kwam Renault met de ruimtewagen Espace, Citroën met de Picasso, Fiat met de Multipla, Volkswagen met de Touran en Opel met de Zafira. Op de Espace na allemaal kleiner en zuiniger dan de Chrysler Voyager. Amerikaanse auto-ontwerpers lijken er nooit van doordrongen te zijn geweest dat Europeanen liever met een paar maatjes kleiner de weg op wilden.
Afgezien daarvan lusten Amerikaanse auto’s door hun grotere motoren een behoorlijke slok, memoreert autojournalist Carlo Brantsen. Bovendien moeten Amerikaanse modellen worden aangepast aan Europese standaarden: mijlentellers moeten kilometertellers worden, radiofrequenties zijn anders, verlichting moet aan andere richtlijnen voldoen: „Ombouw heeft wat voeten in de aarde, wat ze –even los van de hoge CO2-uitstoot– erg duur maakt.”
Loodgieters
Ziet Brantsen dan nooit een Amerikaan op de Nederlandse wegen? „De yanks die je hier nog aardig veel ziet rijden, zijn vaak van loodgieters of marktkooplui. Die staan op grijs kenteken, want dat is goedkoop in de wegenbelasting. Als ze op lpg rijden, kan zo’n ding kostentechnisch gunstig uitkomen. Maar de ‘normale’ auto’s die de VS bouwen, zijn voor ons te groot, te onzuinig en te duur.”
Toch waren de Amerikanen jaren dominant in Europa, zij het op de achtergrond. De ”Grote Drie” (General Motors, Ford en Chrysler) waren allemaal eigenaar van Europese dochterbedrijven: General Motors had Opel en Vauxhall (en later Saab). Wouters: „Vooral met de Opel Kadett deed GM uitstekende zaken”.
Het van oorsprong Amerikaanse Ford richtte een Europese tak op. Het leverde door de jaren heen aardige verkoopsuccessen op met in Europa gemaakte modellen als de Cortina, Taunus, Escort, Capri en Fiesta. Ford was enige tijd ook eigenaar van Jaguar, Land Rover en Volvo. Een volbloed Amerikaans succes kun je de avonturen van Ford op het oude continent evenwel niet noemen.
Chrysler slaagde er nooit in om de Europese automarkt ondersteboven te rijden. De Europese divisie van Chrysler werd in 1978 verkocht aan Peugeot.
Matiz
En dat kleine Chevroletje dan, de Matiz? Die zag je begin deze eeuw nog weleens voorbij tuffen. Maar dat was feitelijk een in Korea gebouwde Daewoo met een Chevroletlogo. Wouters: „Sinds de grote problemen in de Amerikaanse auto-industrie van 2009, toen GM en Chrysler na een faillissement een doorstart maakten, zijn Amerikaanse auto’s niet of nauwelijks meer aangeboden.” Op een verdwaalde Jeep, zeldzame Cadillac of Chevrolet Corvette na dan.

Uiteindelijk werd Tesla de uitzondering op de regel. Maar sinds Teslatopman Elon Musk zich opstelt als een dubieuze figuur is de liefde voor Tesla bij veel automobilisten bekoeld en zit ook in dat merk de klad.
Wat niet wil zeggen dat Europeanen nooit liefde voelen voor zo’n blitse Amerikaanse slee. Vooral de modellen met veel chroom uit de jaren vijftig, zestig en zeventig laten zich nog altijd graag als filmsterren bewonderen op festivals in heel Europa. Voor de meeste inwoners van de 27 EU-lidstaten is ‘een Amerikaan’ een fraai relikwie uit een film. Vergane glorie. Maar vooral: meer cultureel symbool dan vervoermiddel.