Aantal libellen in Nederland loopt terug; klimaatverandering belangrijke boosdoener
Met de libellen in Nederland gaat het niet zo best. Vooral speciale soorten, die graag in vennen of hoogveen vertoeven, hebben het zwaar.

Dat komt naar voren uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en De Vlinderstichting deze donderdag publiceren. Het statistiekbureau zette gegevens uit het Landelijk Meetnet Libellen op een rij. Als onderdeel van dit meetnet tellen vrijwilligers elke twee weken libellen op vaste routes.
Over de hele linie is het aantal libellen sinds 2008 met 28 procent afgenomen. Die afname betreft niet alleen zeldzame en kwetsbare soorten, maar ook algemene, zoals het lantaarntje en de paardenbijter. De vijftien meest algemene libellen van Nederland namen sinds 1999 met gemiddeld 15 procent af.
De achteruitgang van veelvoorkomende soorten heeft mogelijk te maken met het gebruik van insecticiden, gifstoffen die zijn bedoeld om plaaginsecten te doden. Een voorbeeld van zo’n insecticide is ”thiacloprid”, een zogeheten neonicotinoïde. „Deze stof is in 2020 verboden, maar wordt nog wel in het milieu aangetroffen. Van het lantaarntje is bekend dat die daar heel gevoelig voor is”, verklaart CBS-onderzoeker Vinodh Lalta desgevraagd.
Vooral speciale soorten uit vennen en hoogveen, zoals de speerwaterjuffer en de venglazenmaker, gaan hard achteruit. Hun aantal is sinds 2010 gemiddeld met bijna 60 procent afgenomen.
Dit heeft volgens Lalta voor een belangrijk deel met klimaatverandering en verdroging te maken. „In de zomer warmt het water in vennen op. De larven krijgen dan last van hittestress en gaan dood. Vennen kunnen ook opdrogen, waardoor libellen geen eitjes meer kunnen leggen.”
Dit gebeurde bijvoorbeeld tijdens de droge zomers van 2018 en 2019. De libellenstand in vennen en hoogveen nam toen sterk af, waarna geen herstel meer volgde.
Opgesplitst naar temperatuurvoorkeur blijkt dat koudeminnende libellen het aanzienlijk slechter doen dan libellen die van warmte houden. Het aantal koudeminnende libellen, waaronder de groene glazenmaker en de noordse winterjuffer, is sinds de start van de metingen in 1999 met ongeveer 75 procent afgenomen. Sommige soorten, zoals de maanwaterjuffer en de noordse witsnuitlibel, gingen de afgelopen twaalf jaar zelfs met meer dan 95 procent in aantal achteruit.
Met warmteminnende soorten, zoals de vuurlibel en de zuidelijke keizerlibel, gaat het door klimaatverandering juist wel goed. Als groep neemt hun aantal met gemiddeld 5 procent per jaar toe, al vlakt de groei de laatste jaren enigszins af.
Goed nieuws is er ook te melden over libellen rond stromend water, zoals de weidebeekjuffer. Die zijn over de hele periode in aantal toegenomen met 43 procent.