Waarom keurt de Bijbel slavernij niet onomwonden af?
Waarom keurt de Bijbel slavernij niet af? Waarom lezen we nergens in de wet van Mozes: „Vervloekt is de man, die slaven houdt”? Waarom vermeldt het Nieuwe Testament niet dat „de slavenhouder het Koninkrijk der hemelen niet kan binnengaan”? Is slavernij dan geen ernstige zonde tegen de natuurlijke vrijheid van de mens?

Wie zijn oor te luisteren legt bij actuele uitingen over de slavernijgeschiedenis krijgt de indruk dat slavernij een inktzwart kwaad is. Onderzoekers en opiniemakers stellen dat wij als samenleving een enorme gezamenlijke schuld aan de slavernij meedragen. Een schuld die ons nog altijd belast, zelfs na meer dan drie of vier generaties. De kerken en de overheid vonden het daarom nodig excuses aan te bieden. Je zou dan ook verwachten dat de Bijbel dit kwaad in de felste bewoordingen afkeurt, dat God slavenhouders in krasse taal ter verantwoording roept.
Goedpraten?
Maar dat lezen we zo niet. In de wet van Mozes lezen we over slavernij (Leviticus 25). God herinnert het volk eerst aan de afschuwelijke slavernij in Egypte. Daarna geeft Hij regels voor de slavernij, maar geen verbod. Iets vergelijkbaars geldt voor de brieven van Paulus. We vinden daar geen veroordeling van slavernij, maar we lezen er oproepen aan slaven om hun heer trouw te dienen en aan meesters om hun slaven goed te behandelen. De Bijbel keurt slavernij dus niet af, maar geeft er regels voor.
Hier gaapt een kloof met de veroordeling van slavernij als groot kwaad. Is de Bijbel dan een boek van onderdrukkers? Heeft de Bijbel allerlei kwade praktijken goedgepraat en zodoende in stand gehouden? Of zijn er andere redenen waarom de Bijbel zó over slavernij spreekt?
Nu zwijgt de Bijbel niet over onrecht en onderdrukking. Integendeel, de profeten blijven het onrecht van de rijken en machtigen aanklagen. Ook het Nieuwe Testament houdt de groten der aarde een spiegel voor. Johannes de Doper werd daarom onthoofd. Dat de Bijbel anders over slavernij spreekt dan de huidige tijd moet dus een andere reden hebben.
Een van die redenen is dat er allerlei soorten slavernij zijn. Wanneer de Bijbel over slavernij spreekt, gaat het vaak over iets anders dan waar wij aan denken. Bij internationale slavernij roven slavenhandelaren mensen en verkopen ze hen in een ander land. Bij het systeem van horigheid ‘horen’ slaven bij het land, maar kunnen ze zelf niet verkocht worden. En bij schuldslavernij hebben mensen na verloop van jaren vaak de gelegenheid om zich vrij te kopen. Tussen deze vormen van slavernij bestaan grote verschillen. De Bijbel laat schuldslavernij toe, maar dat betekent niet dat alle vormen van slavernij worden goedgekeurd.

De Bijbel keurt slavernij niet zonder meer goed
Zondevrij
Verder beklemtoont de Bijbel de geestelijke vrijheid. In 1 Korinthe 7 schrijft Paulus dat je je geen zorgen hoeft te maken als je een slaaf bent, hoewel het beter is om vrij te zijn. Hij motiveert dat als volgt: „Want die in de Heere geroepen is, een dienstknecht (=slaaf) zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht van Christus. Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten der mensen” (22-23). In het Koninkrijk van God is iedereen vrijgemaakt van de zonde en is iedereen het eigendom van Christus. Heer en slaaf zijn daar radicaal gelijkwaardig. Hun sociale positie telt daar niet mee. Wat telt is of je door het geloof in Christus vrij bent geworden. Aardse zorgen en moeilijkheden staan dat niet in de weg.
Sterker nog, in het Koninkrijk van God gaan de aardse armen en zwakken voorop. Jezus Zelf zegt dat mensen met aards bezit alleen met veel moeite in Zijn Koninkrijk kunnen komen (Lukas 18). God trekt Zich het lot van de armen en zwakken bijzonder aan. Hijzelf treedt op als hun Beschermer (Psalm 146).
Zijn wij dan zulke heiligen, omdat er bij ons geen slavernij meer is?
In Zijn Naam protesteren de profeten dan ook tegen sociaal onrecht. Amos profeteert tegen het uitbuiten van de armen (Amos 2:6-8). Jesaja roept het oordeel uit over de grootgrondbezitters die zich ten koste van de armen verrijken (Jesaja 5). Jeremia protesteert in het bijzonder tegen de misstanden op het gebied van slavernij (Jeremia 34:8-17). De Joden hadden de wet van Mozes, die een tijdelijke slavernij voorschrijft, niet gevolgd. Zij hadden in plaats daarvan een slavernij zonder perspectief op vrijlating ingevoerd. Jeremia klaagt hen voor deze onbarmhartigheid aan. Ook hier valt op dat hij niet de slavernij zelf veroordeelt, maar de misstanden in de slavernij.
Onbarmhartig
Waarom gedoogt de Bijbel deze lichte slavernij? Theologen van alle eeuwen hebben duidelijk gemaakt dat de mens van nature vrij is en niet voor slavernij is geschapen. Daar is dat toch niet mee te rijmen? Gedoogt God slavernij wegens de hardheid van de menselijke harten, zoals Calvijn stelt? Wie zal het zeggen? Het lijkt een van die waaromvragen waarop wij het definitieve antwoord schuldig moeten blijven.

Zijn wij dan zulke heiligen, omdat er bij ons geen slavernij meer is? Ook onze economie kent wijdverspreide, onbarmhartige uitbuiting van boeren in Afrika en fabrieksarbeiders in Azië. Laten we de splinter en de balk niet vergeten. Wij kunnen wel dikke splinters uit de ogen van onze voorouders peuteren, maar welke balk blijft er dan uit ons eigen oog steken? De Bijbel roept ons op om ons van onze eigen zonden te bekeren!
De auteur is onderzoeker aan het Erasmus Economics & Theology Institute.