Britse schatkist (en Nederlandse kooplieden) verslaafd aan opium
Misschien zijn er mensen die denken dat drugsverslaving vooral iets is van onze tijd. Niets is minder waar. Verdovende middelen hebben de loop van de wereldgeschiedenis ingrijpend veranderd, en onder meer ons land speelde daarbij een kwalijke rol.
![Afghaanse kinderen oogsten opiumpapaver. beeld EPA, Ghulamullah Habibi](https://images.rd.nl/fill/crop:2500:1563:sm/w:1020/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F238608_20cb0ecb43.jpeg)
De invloed van het verdovende middel opium is moeilijk te overschatten. Niet alleen raakten er vele miljoenen mensen aan verslaafd; de handel in het product leidde er ook toe dat talloze boeren slavenarbeid moesten verrichten, legers werden opgebouwd en oorlogen uitbraken. Dat blijkt uit het boek ”Rook en as” van de Indiase schrijver Amitav Ghosh.
Westerse naties, met name Nederland en Engeland, en in een later stadium de Verenigde Staten, waren daarbij de veroorzakers van veel ellende. Het valt op dat het hier protestantse landen betrof. Christelijke opvattingen stonden de handel in drugs in de afgelopen eeuwen nauwelijks in de weg. Slechts hier en daar klonk wat protest, maar over het algemeen won de koopman het van de dominee.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie, kortweg VOC, zou eigenlijk de Verwoestende Opium Compagnie moeten heten, schreef auteur Adriaan van Dis na het lezen van het boek van Ghosh.
Die woorden zijn begrijpelijk, want Nederlanders hebben op een grote schaal in verdovende middelen gehandeld. Toen onze landgenoten in 1601 in Guangzhou aankwamen, een Chinese stad aan de Parelrivier, probeerden ze de bevolking wijs te maken dat ze vreedzaam handel wilden bedrijven.
In eerste instantie trapten de Chinezen daarin. Ze ontvingen de ‘handelaars’ met open armen en boden hun zelfs een eilandje tegenover hun stad aan, waar ze pakhuizen mochten bouwen.
Maar de Nederlanders hadden andere plannen. In vaten smokkelden ze kanonnen naar hun handelspost, om er op die manier een vesting van te kunnen maken. Helaas voor hen mislukte het plan toen een van de vaten brak en er voor de ogen van de verbaasde Chinezen een kanon uitviel. Het is tekenend voor de manier waarop Europese landen te werk gingen: eerst stelden ze zich bescheiden op, daarna probeerden ze steden, streken en soms hele landen gewapenderhand te veroveren.
Zilver
De grootste rol speelde Engeland, en dat kwam vooral doordat de Britten al eeuwenlang dol zijn op thee. Dat zit zo: rond het jaar 1800 kwam verreweg het grootste deel van alle thee uit China, en om die reden bestond er een levendige handel met dit land. Er was echter één probleem: de Engelsen hadden de Chinezen weinig te bieden in ruil voor hun producten. De Chinese keizer Qianlong schreef in 1793 in een brief aan de Engelse koning George de Derde: „Wij hebben nooit ingenieuze producten gewaardeerd, noch hebben we ook maar de minste behoefte aan andere zaken uit uw land.” De enige betaling die de Chinezen voor hun thee wilden ontvangen, was zilver. En daardoor gingen er grote hoeveelheden van het edelmetaal van het Westen naar het Oosten.
De Britten vonden een oplossing. In hun kolonie India dwongen ze boeren om op grote schaal opiumpapaver te verbouwen. De opbrengsten werden vervolgens verkocht in China. Op dat moment waren er in dat grote land al wel drugsverslaafden, maar nadat de Engelsen de markten overvoerden met het verdovende middel, nam het aantal opiumsnuivers explosief toe.
Nederlanders deden iets vergelijkbaars. Zij kochten opium van de Britten en brachten die naar hun kolonie Nederlands-Indië. Met als gevolg dat ook daar steeds meer mensen aan de drugs raakten.
Met de handel viel ontzettend veel geld te verdienen. De Engelse regering hief hoge heffingen op de opiumhandel en de opbrengst daarvan was goed voor een groot deel van de belastingopbrengsten van het Britse Rijk. In Nederland profiteerde vooral een aantal zakenlieden en medewerkers van de VOC, blijkt uit ”Rook en as.”
Oranjehuis
Die VOC kreeg van de Nederlandse overheid het monopolie op de opiumhandel. Degenen die daarbij betrokken waren, werden vaak schatrijk. Zo keerde een gouverneur-generaal van Java in 1709 terug uit Nederland met bezittingen die in onze tijd miljarden euro’s waard zouden zijn.
Ook het Oranjehuis dankt een deel van zijn fortuin aan deze handel. Niet omdat de familie zelf in drugs handelde, maar omdat de Oranjes net als andere welgestelden geld in opiumbedrijven belegden. Vergeleken met wat de Britten deden, met name in hun grote kolonie India, was de Nederlandse bijdrage echter beperkt.
De Britten perfectioneerden in hun kolonie India „het eerste wereldwijde drugskartel”, stelt schrijver Amitav Ghosh
Amitav Ghosh legt om die reden de focus grotendeels op zijn geboorteland. Het feit de Britse overheersers ervoor zorgden dat daar op grote schaal opium werd verbouwd, had enorme gevolgen. De schrijver schuwt grote woorden niet. Volgens hem perfectioneerden de Britten in India „het eerste wereldwijde drugskartel”. En dat werkt tot op heden door. Hij toont aan dat gebieden in het land aan de Ganges waar lange tijd gedwongen papaverteelt voorkwam, nog altijd minder ontwikkeld en armer zijn dan andere streken.
Coen
Het is niet voor het eerst dat Ghosh misstanden uit het verleden uitzoekt en erover schrijft. In ”De vloek van nootmuskaat” stelt hij dat het ontstaan van de westerse consumptiemaatschappij deels verband houdt met het bloedbad dat Jan Pieterszoon Coen in 1621 aanrichtte op de Banda-eilanden. Doel van de VOC was om het monopolie op nootmuskaat in handen te krijgen.
De Engelsen wilden echter de hoofdrol spelen bij de handel in opium, een nog veel belangrijker product. En ze slaagden erin om een groot deel van de wereldwijde markt voor deze drugs te veroveren.
De Engelsen wonnen in de Eerste Opiumoorlog (1839-1842), China werd gedwongen om de drug te legaliseren
Dat ging niet zonder slag of stoot. In China kwam verzet tegen de stroom opium die de Engelsen via India het land binnenbrachten. En niet ten onrechte, want er ontstond daardoor een steeds groter drugsprobleem. Veel burgers waren vanwege hun verslaving niet in staat om zelfs maar te werken.
De Qing-dynastie probeerde daarom in 1839 de opiumhandel aan banden te leggen door handelaren de toegang tot China te ontzeggen en hun voorraden in beslag te nemen. Dat betekende een financiële ramp voor een aantal Britse zakenlui, maar zeker ook voor de schatkist van het Verenigd Koninkrijk. Naar schatting 10 procent van de totale inkomsten van het rijk stond op het spel. Om die reden begonnen de Engelsen de Eerste Opiumoorlog. Ze wonnen die en China werd gedwongen om de drugs te legaliseren.
Zwarte bladzijden
Ghosh schrijft over een interessant onderwerp. Veel mensen in Europa zullen geen idee hebben hoeveel schade onze voorouders met de handel in drugs hebben aangericht. ”Rook en as” leest niet bepaald als een roman. Omdat het boek voor een groot deel over India en China gaat, komen er nogal wat exotische namen in voor en dat vergt het een en ander van de lezer. Wie dat echter voor lief neemt, kan veel kennis opdoen van enkele zwarte bladzijden in de koloniale geschiedenis.
Saillant detail: een nazaat van degenen die geld aan de opiumhandel verdienden, reikte op 26 november een belangrijke onderscheiding uit aan Amitav Ghosh. Het betrof de Erasmusprijs, die jaarlijks wordt toegekend aan iemand die een buitengewone bijdrage heeft geleverd op het gebied van onder meer de sociale wetenschappen. De schrijver ontving hem uit handen van koning Willem-Alexander.
![](https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F234605_4a997c4d0b.jpeg)
Rook en as. De verborgen geschiedenissen van opium, Amitav Ghosh, vert. Menno Grootveld; uitg. Atlas Contact; 413 blz.; € 26,99