BinnenlandHongerwinter

In de groentewinkel van Rinus’ vader werd ingebroken tijdens de Hongerwinter

Rinus Verheij uit Ermelo was zes jaar tijdens de Hongerwinter. Zijn vader had een groente- en fruitwinkel in Rotterdam-Zuid. Daar bleek het eten niet veilig.

L. Vogelaar
23 January 2025 20:03
Een razzia in Rotterdam op 10 en 11 november 1944. Vrouwen en kinderen bleven achter, een hele Hongerwinter lang. beeld H.F. Grimeyer
Een razzia in Rotterdam op 10 en 11 november 1944. Vrouwen en kinderen bleven achter, een hele Hongerwinter lang. beeld H.F. Grimeyer

„Als de vrachtrijder iets van koolraap of andere dingen bracht, moest hij de kist boven zijn hoofd houden, anders raakte hij bij het oversteken naar de winkel nog iets kwijt aan grijpgrage handen.”

De kinderen Verheij hebben niet echt honger geleden. „In de winkel bleef altijd wel iets achter en honger maakt rauwe bonen zoet. Van bieten maakte mijn moeder koekjes.”

Ze bemerkten de gevolgen van het voedselgebrek in de stad. „We hebben mensen van de honger dood op straat zien vallen.”

Begrip

In de winkel werd vaak ingebroken. „Wij woonden boven de winkel, en mijn slaapvertrek lag precies boven het portiek. Daar hoorden we gerommel. Dan waren ze in de winkeldeur aan het boren om het slot eruit te halen. Mijn vader heeft een paar nachten in de winkel geslapen.” Voor voedsel dat werd gestolen, kreeg Verheij geen bonnen. Daardoor kon hij zich niet verantwoorden. De volgende keer werd hij gekort op die producten.

Op een nacht werd er aangebeld. „Daar stonden twee mannen met een zak aardappelen en bij hen stonden een paar politieagenten. De inbrekers hadden keurig de glaslatten van een zijruit in de etalage verwijderd, de ruit eruit getild, waren naar binnen gegaan, hadden de zakken gevuld en wilden naar huis. Op de hoek van de straat liepen ze de agenten tegen het lijf.”

Nu kwamen ze de gestolen waar terugbrengen. Rinus hoort het zijn vader nog zeggen: „Het kan en mag niet, dit inbreken, maar ik heb er wel begrip voor.”

Terug uit Duitsland

Tijdens de grote razzia in november 1944 werd vader Verheij weggevoerd naar Duitsland. „Ik zag hem nog staan in de rij mannen voor ons huis, de een met een tas, de ander met een zak, en mijn moeder had voor m’n vader een soort plunjezak gemaakt. Rotterdam was hermetisch afgesloten. Mijn vader ging die ochtend nog even naar beneden, naar de winkel, en dat moest buitenom. Op dat moment greep een soldaat hem in zijn kraag. Hij mocht niet eens meer naar boven, de zak moest naar beneden worden gebracht.

Ongeveer drie maanden later zaten we op een zondagmorgen met moeder in de kerk op het Mijnsherenplein. Tijdens de dienst kwam koster Van Bezeij en wenkte dat mijn moeder uit de bank moest komen. Even later wenkte zij ons en zei: „Je vader is thuisgekomen en zit bij de buurman in huis.”

Vader zat in een stoel, helemaal in de kussens. Hij was niet verder gekomen dan Meppen in Duitsland. Daar kreeg hij iets met z’n darmen. De Duitsers waren bang voor besmettelijke ziekten, dus kon hij gaan lopen naar huis.

Ik vergeet ook nooit die eerste witte boterham van het Zweedse brood dat door vliegtuigen uitgestrooid werd boven Rotterdam. Dat smaakte toen zeker zo lekker als nu het lekkerste gebakje.”

Meer over
Hongerwinter

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer