BinnenlandHongerwinter

Meisjes uit Vlaardingen beschrijven zware tocht naar Puttershoek in Hongerwinter

**Stiekem de rivier oversteken. In een strohut wachten tot het water is gezakt. Uitgeput thuis proberen te komen. Twee meisjes uit Vlaardingen gingen op voedseltocht naar Puttershoek. Een van hen beschreef de ontberingen die ze doorstonden. „**Ik liep te waggelen op m’n benen.”

L. Vogelaar
18 January 2025 09:36Gewijzigd op 18 January 2025 10:55
Ontberingen tijdens de Hongerwinter. beeld Cas Oorthuys/NFA
Ontberingen tijdens de Hongerwinter. beeld Cas Oorthuys/NFA

„Donderdagmorgen om acht uur stond Geertje al voor mijn neus. Ze had een fiets met twee massieve banden bij zich en de mijne was niets beter. Afijn, dat was geen bezwaar, we gingen eten halen. Alleen al dat je weer eens een opgewekt gezicht van pa zou zien, alles vergeet je dan.

De reis zou gaan naar Puttershoek. Dat was spergebied; je mocht er alleen komen als je een vergunning had, wat wij natuurlijk niet hadden, maar we zouden er toch wel komen. We waren Vlaardingen nog niet uit of ik had al neiging om m’n brood voor die dag op te eten, maar Geer was gelukkig zo verstandig om me tegen te houden.

We gingen door Schiedam, Rotterdam en dan zo naar de brug van Puttershoek. In Rotterdam zagen we verschrikkelijke dingen. De mensen liepen op straat kruimeltjes eten te zoeken. Op de grotere wegen zagen we handkarren met vier à vijf doodkisten, waar gewoon een doek overheen geslagen was (ze moesten weer snel een paar doden begraven). We waren even onder de indruk.

De brug was afgezet, alleen met vergunning mocht je erover. We fietsten twee uur om, naar een dijkje waar ze je clandestien overzetten. Onderweg bij enkele mensen om een hapje warm eten gevraagd, zonder succes. Toen hebben we alvast twee boterhammen opgegeten. Een paar uurtjes later kregen we van iemand ieder  twee aardappels met wat groenten. We waren dolgelukkig. Gauw naar binnen geslikt, en toen moesten we verder.

Over de Oude Maas

Om ongeveer 5 uur waren we bij de clandestiene pont. Het was een kleine roeiboot. Er stonden al zowat vijftig mensen. Nu moesten we eerst informeren bij de eigenaar of hij ons ook over wilde zetten. Het waren een paar vervelende mannen. Het eerste wat ze zeiden was: „Nee, we zetten niet meer dan vijftig mensen op een nacht over.” Ik kreeg een schok door m’n lijf. Hadden we nu heel de dag voor niets gefietst? Ik kon wel huilen, zo moe en akelig was ik, en ik rammelde van de honger. Ik had twee boterhammen en moest op m’n tanden bijten om ze niet op te eten; maar ja, het kon nog wel een hele dag duren voor we weer wat eten kregen, dus ik moest ze bewaren.

Afijn, wij zijn tegen die mannen aan het redeneren gegaan. „Nou”, zei de één, „wij willen jullie overzetten als je wat textiel voor ons hebt.” Maar we hadden niets, alleen wat we aanhadden. Dus we kregen geen nummer om overgezet te worden. Maar nu vertelden andere mensen ons: „Als je tot ongeveer 12 uur blijft wachten, dan helpen ze je wel, dan betaal je gewoon vijf gulden per persoon.” Dus dat deden we.

Om 9 uur begonnen ze met overzetten, ongeveer zes tegelijk, maar het ging zo langzaam. Er voer steeds een patrouilleboot van de moffen heen en weer en o wee, als die een bootje zagen; dan schoten ze het gelijk aan splinters. Voorzichtigheid was geboden.

Het was half twaalf; toen waren de roeiers klaar en kwamen ze vragen of wij ook nog over moesten. Natuurlijk wilden we dat. Nou, voor vijf gulden dan. Het was een angstig ritje. In de verte hoorde je het patrouillebootje ronken, maar wij kwamen gelukkig goed over.

Strohut

Er was een stukje land waar allemaal bossen stro lagen. Nu hadden ze tien ploegen van vijf mensen gevormd. Die moesten allemaal apart een soort hut van dat stro bouwen. Wij schaarden ons bij een koppeltje van twee vrouwen, een man, en twee jongens. De hut was gauw klaar. Het tochtte wel wat, maar vooruit maar.

We moesten daar blijven tot ongeveer half vijf, want we moesten ruim een half uur lopen door het griendwoud. Dat stond tot half vijf ’s morgens helemaal onder water. Daarna kon je er een uur lang doorlopen. Het was dan wel erg moerassig, maar het was te doen.

Op zoek naar restjes voedsel. beeld IDFA

Nu was het de bedoeling dat we een paar uur gingen slapen, maar dat lukte niet door de spanning. We gingen maar een beetje zitten praten, heel zachtjes, anders hoorde de moffen dat er onraad was.

De man in onze hut was akelig van de honger. Ik kon het niet over m’n hart verkrijgen om zelf te gaan eten. Dus heb ik die man een boterham gegeven en zelf de andere opgegeten. Heerlijk was het, en die man kon z’n geluk niet op.

Greppel

Ik was zo stijf en koud. We moesten onze fiets klaarzetten, de hutten afbreken en startklaar staan. We volgden een paadje van ongeveer 30 cm breed. We waren bijna de laatsten, en het ging zo langzaam. De fiets sleepte je zo’n beetje mee door het water.

Ik moest over een greppel vol water springen. Wat moest je met je fiets? Degene die voor me liep, kon niet helpen. Je kon niet eens omkijken, want dan gleed je al van het pad af. Het was een baggerbende. Achter me liep een jongen aanhoudend grof te vloeken; ik werd er bang van.

Ik moest de greppel over. Springen, daarvoor had ik geen puf, dus lopen dan maar. Het water kwam tot boven aan m’n benen. Mijn ondergoed was kletsnat, maar het woei nogal, dus dat zou wel drogen, dacht ik. Maar het bleef zo, want we moesten steeds door het water. Eén keer was het een put. Toen kon ik er niet uitkomen; het was zó glibberig en zo hoog. Dat jochie achter me stond te vloeken. Ik kon niet anders doen dan huilen.

Ik nam een sprong en het ging weer. Het leek of er geen eind aan kwam. Ik kon haast niet meer. Tot m’n middel was ik kletsnat. Eindelijk hoorden we gejuich; de voorsten zagen de dijk. Daar zijn Geertje en ik gaan lopen; we hadden geen puf om te fietsen.

Geer had familie op Puttershoek. De kachel brandde daar, dus we kwamen gauw bij. We kregen brood met boter, dat hadden we in geen weken gehad.

Door de boeren werden we afgesnauwd, maar we kregen een ons gedroogde peren, twee kilo kroten, drie kilo aardappels en twee pond tarwe. We sliepen bij de nicht van Geertje en gingen weer naar huis.

Verboden brug

Na twee uur fietsen waren we bij de brug. Die werd bewaakt door vier moffen. Er kwam geen mens door, alleen met een vergunning. Er stonden wel honderd mensen. Die zeiden: „We wachten tot vanavond, dan laten ze ons wel door.” Zitten konden we niet. Ik was stijf van de kou en m’n maag begon weer te rammelen.

Tijdens de laatste oorlogswinter staken tienduizenden mensen de IJsselbrug in Zwolle over om in Noordoost-Nederland eten te bemachtigen. beeld Historisch Centrum Overijssel

Om half een kwam er eten voor de moffen. Het rook heerlijk, en wat denk je? Er schoot een gamel over! Dat eten mochten wij met z’n allen delen. Ik denk dat ik twee happen kreeg, maar toch knapte ik ervan op. Het werd 5 uur, 6 uur; toen werden de moffen afgelost. Er kwamen veel aardiger lui, allemaal oudjes; we kregen al hoop. Maar ik dacht: als het nog een uur duurt, val ik van m’n stokje.

Na een half uur kwamen ze eens bij ons kijken. Een paar van ons spraken goed Duits en konden hun aan het verstand brengen wat we hier deden. Ze hadden echt meelij met ons. Ze spraken af dat er om de tien minuten vier over de brug mochten. Maar voorzichtig, zodat de officier het niet zag, anders kregen ze straf.

Om even over zeven uur die avond mochten wij. Ik kon niet meer denken, ik hobbelde maar met Geer mee.

Uitgeput

We moesten voor acht uur binnen zijn. Het was nog minstens drie uur rijden. Plotseling schoot me wat te binnen: we gingen naar oom Wiggert in Rotterdam. Als we hard fietsten, haalden we het nog wel. Hard fietsen, ik kon het niet meer. Maar wonder boven wonder waren we precies acht uur daar. We konden daar slapen, gelukkig, maar eten was er niet; en wat we hadden verzameld, wilden we niet eten, want dat was voor thuis.

Geslapen heb ik haast niet. Ik heb zowat heel de nacht liggen huilen. Om een uur of vier stootte Geer me aan en kreeg ik een gedroogd peertje. Heerlijk.

De volgende morgen naar huis. Ik liep te waggelen op m’n benen, was duizelig en had hoofdpijn. Fietsen ging niet meer. Na vier uur lopen zouden we er zijn. Ik liet me neervallen op een stoeprand en heb daar wel een kwartier gezeten. Geertje wist niet wat ze doen moest. Er kwam een wagen met gaarkeukensoep voorbij. Ik had er wel naartoe willen vliegen, zo’n lekkere etenslucht kwam eruit.

Hongertocht. beeld RD

Steeds even lopen, dan weer rusten. In Schiedam vielen we op een bankje neer. Ik wist niet meer waar ik was. Toen ik bijkwam, kon ik niet meer. Even later toch weer verder. Eindelijk waren we bij Geertje thuis. En daar kreeg ik… een boterham. Ik kon wel huilen, zo gelukkig was ik.

Vijf minuten later was ik thuis. We hadden eten meegebracht! Daar heb ik me mee getroost.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer