Hulporganisaties krijgen vanaf 2026 fors minder subsidie. Dat is althans het voornemen van minister Klever van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp.
In de periode 2026 tot 2030 wil zij het budget voor deze organisaties met een miljard verminderen. Dat is een jaarlijkse afname van 200 miljoen euro. Het plan maakt deel uit van de totale besparing op ontwikkelingssamenwerking van 2,4 miljard, zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord.
Daarmee daalt de ooit afgesproken norm van 0,7 procent van het bruto nationaal inkomen bestemd voor ontwikkelingshulp naar 0,4 procent. Dat maakt in één klap duidelijk dat de gedachte dat „ons geld met bakken naar de derde wereld gaat” echt niet klopt. Van onze nationale rijkdom stellen we maar een miniem deel beschikbaar voor de noden in de wereld.
Van schenken is overigens niet echt sprake. Speerpunten van de minister zijn voedselzekerheid en watermanagement. De achterliggende gedachte is dat op deze terreinen Nederlandse bedrijven het nodige kunnen terugverdienen. Hoewel het idee van wederkerigheid niet verkeerd is, loert hierbij het gevaar dat goeddoen aan mensen in nood vooral investeren in eigen portemonnee wordt.
Een belangrijke verandering is dat de minister vooral wil bezuinigen op subsidie aan niet-gouvernementele organisaties (ngo’s). Zij krijgen nu subsidie als ze 25 procent van hun budget uit eigen achterban binnenhalen. De minister wil die norm optrekken naar 50 procent.
Op zichzelf is er niets mis met de gedachte dat hulporganisaties vooral gesteund moeten worden door particulieren en bedrijven. Het is zeker goed als de ngo’s maatschappelijk draagvlak hebben. Zeker bij christelijke hulporganisaties blijkt dat ook te bestaan. Zij kunnen doorgaans rekenen op een trouwe, mild gevende achterban. Te sterke afhankelijkheid van overheidssubsidie is niet wenselijk.
Problematischer is dat de minister de betrokkenheid van ngo’s bij hulpverlening sterk wil verminderen. Zij geeft liever het geld direct aan lokale overheden en instanties in gebieden waar nood is. Dat heeft zeker iets aantrekkelijks. Er is een gevaar dat er te veel aan de strijkstok blijft hangen. Maar die strijkstok heeft wel een functie. De minister heeft er te weinig oog voor dat lokale organisaties vaak onvoldoende capabel zijn om de hulp te organiseren.
Ngo’s hebben een nuttige functie als het gaat om de organisatie van hulp en de controle daarvan. Als ngo’s wegvallen, zal de minister eigen ambtenaren moeten inzetten. Dat valt moeilijk te rijmen met de wens om het ambtenarenapparaat te verkleinen.
De minister wil af van de „geldverslindende tussenlaag” zoals ze de ngo’s noemt. Het zou goed zijn als ze meer oog heeft voor de expertise van die organisaties. Die kennen de valkuilen in hulpverleningsland beter dan zij.