Paramaribo: het huis in aanbouw met het rode dak
Het was zo’n vage afspraak zoals je die je volgens mij alleen in Suriname kan maken: op bezoek gaan bij mensen die daar al tijden op hebben aangedrongen. De ouders van Ingrid, een vriendin van onze dochter, vonden het absoluut nodig dat we bij hen thuis zouden komen.
En dus reed ik met mijn vrouw en twee dochters op een zaterdagochtend de kant op van de uitnodigende partij, waar we „ergens aan het eind van de ochtend” hadden afgesproken. We wisten niet veel meer dan aan welke landelijke weg ze woonden en dat we „na een paar kilometer bij dat huis in aanbouw met het rode dak rechts van de weg” moesten zijn.
Pas als je naar een huis in aanbouw met een rood dak op zoek bent, valt het op hoeveel er aan die omschrijving voldoen. Maar na de bewuste ”paar kilometer” waren we ervan overtuigd het juiste adres gevonden te hebben. Een man en vrouw keken veelbetekenend onze richting op, dus opgelucht reden we via de inrit het erf op.
De vrouw des huizes kwam naar ons toe lopen, terwijl de man de tuintafel schoonveegde en een paar stoelen neerzette. Dat we het oudere, klaarblijkelijke echtpaar niet kenden, wekte geen bevreemding. Immers, een huishouden met meerdere generaties van een familie onder één dak, is in Suriname eerder regel dan uitzondering. We vermoedden dus dat het de opa en oma van vriendin Ingrid waren.
Koude limonade werd tevoorschijn gehaald en ingeschonken en ook de versgebakken banaan en andere lekkernijen verschenen op tafel. Na het uitwisselen van de gebruikelijke koetjes en kalfjes, vroeg mijn vrouw: „Waar zijn de kinderen eigenlijk?” doelend op vriendin en haar zusje. „Die zijn binnen huiswerk aan het maken”, zei oma vriendelijk. „Ingrid ook?” wilde mijn vrouw weten. „Ingrid? Die woont hier niet”, was de verrassende reactie. Ze kende Ingrid wel, die woonde zeven erven verderop.
We konden wel door de grond zakken. Enigszins beschaamd wilden we opstaan, maar dat stuitte op verzet bij onze onbedoelde gastheer en -vrouw. „Blijf nog even gezellig, we gaan straks wat eten maken”, persisteerden ze. Tegen zoveel gastvrijheid waren we niet bestand en daar maakten we het uur dat volgde dankbaar gebruik van.
We spraken onze verbazing uit dat ze wildvreemden met open armen ontvingen, terwijl je in heel het land tegenwoordig grote kans loopt thuis op brute wijze overvallen te worden, ook al heb je alles potdicht zitten. „We zagen dat jullie geen slechte bedoelingen hadden; dan voelen wij ons verplicht om het jullie naar de zin te maken”, was het even simpele als opmerkelijke antwoord. Het was voor ons het bewijs dat in ieder geval een deel van het Surinaamse volk nog altijd supergastvrij is.
rd.nl/postuit