Woningnood is in Suriname van alle tijden. Als je geld hebt, gaat er een hele ruime markt voor je open. Heb je dat echter niet, dan moet je het maar uitzoeken en ben je voor een dak boven je hoofd aangewezen op de goedheid van je familie of anderen.
Het was onlangs zo’n schrijnend bericht in de lokale media: er waren 28 mensen in één klap dakloos geworden doordat een brand het huis waarin ze woonden, had verwoest. Het bleek dat daar een moeder woonde met haar zeven kinderen en kleinkinderen, terwijl ook haar twee zussen met hun nazaten er verbleven. Niet omdat ze dat zo gezellig vonden, maar omdat ze geen betaalbare woonruimte konden vinden. En dus waren ze genoodzaakt in een drieslaapkamerwoning op elkaars lip te zitten.
Want veel anders kunnen ze niet. De Surinaamse overheid heeft sinds 1950 hooguit 10.000 sociale woningen gebouwd, die bestemd zijn voor de minderdraagkrachtigen, zoals de mensen met minder geld worden genoemd. En dat terwijl de bevolking in die tijd is verdubbeld en momenteel ruim 600.000 mensen telt. De laatst bekende gegevens spreken van 40.000 woningzoekenden, onder wie heel veel jongeren. Juist voor hen is het geld vaak niet op te brengen.
Maar Surinamers zouden geen Surinamers zijn als ze niet zelf voor een oplossing zorgen. Ik heb alle woonsituaties inmiddels wel gezien: van de gewone gezinnen in normale woningen tot de ontzettend rijke ondernemers in hun protserige paleizen. En van de veel te grote families in veel te kleine huizen tot gezinnen in enorme bouwvallen. Van die laatste categorie zie je overal in stad en land voorbeelden. Vaak is het eigendom, maar heeft men geen geld (meer) om het te onderhouden. Soms omdat de verhuurder het vertikt er geld aan uit te geven.
Zo’n huis staat in het district Commewijne waar ik af en toe kom. Daar woont een echtpaar van middelbare leeftijd met een aantal kinderen. Op zich is de ruimte groot genoeg, ware het niet dat twee slaapkamers geplaagd worden door lekkages. Maar klagen doen de bewoners niet over hun letterlijk schots en scheef staande houten onderkomen. „We zijn tevreden met wat we hebben”, zegt de opgewekte vrouw des huizes. „We hebben in ieder geval een dak boven het hoofd en wonen lekker rustig in de natuur. Als God het wil, krijgen we wel iets anders, maar vooralsnog is het prima zo.”
Ze is in ieder geval beter af dan de 28 gedupeerden van de brand. Zij zijn nu helemaal afhankelijk van de goedheid van anderen, waaronder hun kerk die een helpende hand heeft geboden. Maar op een definitief dak boven hun hoofd moeten ze waarschijnlijk nog heel lang wachten.