De Radboud Universiteit had zelf de lezing van Samidounkopstuk Mohammed Khatib moeten afgelasten. Samidoun is immers al in meerdere westerse landen verboden.
Ze stond de afgelopen tijd flink in de belangstelling: de geplande lezing van Samidounkopstuk Mohammed Khatib. Samidoun en Khatib zelf verheerlijkten openlijk de aanval van Hamas op Israël van 7 oktober. De banden met de PFLP (een verboden Palestijnse terreurorganisatie) steken ze bovendien niet onder stoelen of banken. Dat is een duidelijke overschrijding van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en een academisch debat.
Ontkenning
Het onderliggende frame dat voorstanders van Khatib en hijzelf gebruiken, is voorspelbaar: in een academisch debat mogen meningen schuren, anders is er sprake van inperking van de vrijheid van meningsuiting. Beide begrippen zijn belangrijk in onze samenleving. Er bestaat een groot risico dat we geen sprekers meer kunnen verdragen die een andere mening uitdragen dan de onze. Zeker in het Israëlisch-Palestijnse conflict ligt dat heel gevoelig, want een persoon met een andere mening is al snel een genocidegoedprater of een antisemiet. Het is goed om toch met elkaar in gesprek te blijven, hoe moeilijk dat soms ook is.
Het academisch debat en de vrijheid van meningsuiting kennen echter grenzen. Bij een academisch debat is het vooral van belang dat het gebaseerd is op feiten. Het bespreken van ‘7 oktober’ ligt heel gevoelig, maar het moet mogelijk zijn om hierover een debat te hebben. In een discussie hierover is het in ieder geval van belang om naar de feiten te kijken. En die zijn ruimschoots voorhanden, onder meer doordat Hamasstrijders zelf uitgebreid hun wandaden hebben opgenomen. Ik heb zelf de ongecensureerde beelden hiervan gezien. Wie dit soort harde feiten ontkent, overschrijdt, lijkt mij, al snel de grens van een academisch debat, dat bij uitstek gebaseerd moet zijn op feiten. Juist hier schort het meteen al aan. Khatib ontkent glashard dat er op 7 oktober misdrijven zijn begaan.
Vreemdelingenwet
De vrijheid van meningsuiting is geen recht zonder beperkingen. Er moet dan wel een wettelijke basis zijn om deze te kunnen inperken en de inperking moet ook noodzakelijk zijn. In het geval van Mohammed Khatib is de wettelijke basis de Vreemdelingenwet. Op basis van deze wet heeft de minister van Asiel en Migratie besloten dat Khatib ongewenst is.
Iemand ongewenst verklaren is een bevoegdheid van de minister. Dat kan de minister niet zomaar doen. De maatregel moet noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld als iemand een gevaar vormt voor de openbare orde. In dit geval verwees de minister specifiek naar het actief steun uitspreken voor terreurorganisaties en het legitimeren en verheerlijken van geweld tegen Israël. Dat kan volgens de minister een radicaliserend effect hebben op de maatschappij.
Holle begrippen
Het lijkt erop dat de begrippen ”academisch debat” en ”vrijheid van meningsuiting” vooral gebruikt worden als schaamlap. Het is toch wel vreemd wanneer je deze begrippen gebruikt om iemand uit te nodigen die zo openlijk over andere grondrechten heen walst, door oorlogsmisdrijven van Hamas onder het tapijt te vegen. Meningen mogen schuren, maar was het nu niet mogelijk om een echte academicus bereid te vinden om te spreken over zo’n moeilijk onderwerp als het conflict rond Israël? Daarbij moet de overheid in sommige gevallen grenzen trekken. Het is duidelijk dat Samidoun en Khatib de grenzen overschrijden.
Overigens had de overheid niet hoeven in te grijpen als de Radboud Universiteit zelf was opgetreden. Dat lag hier zeker voor de hand. Samidoun is immers al in meerdere westerse landen verboden (Duitsland, Canada en Amerika) en Khatib is vrij open in zijn standpunten: hij ontkent de misdrijven van Hamas en verheerlijkt openlijk geweld van organisaties die in Europa verboden zijn. Op de website van Samidoun wordt bijvoorbeeld Hamasleider Sinwar een held genoemd. Bovendien heeft de Tweede Kamer zich ook uitgesproken over Samidoun. Dat moet voor de universiteit toch voldoende grond zijn om op te treden. Hopelijk is het besluit van de overheid een stimulans voor andere universiteiten om in te grijpen bij vergelijkbare gevallen.
De auteur is onderzoeker Israël en het Midden-Oosten bij het CIDI.