Flexwoning kan woningnood verlichten, maar Nederlanders vinden ze te klein
Flexwoningen worden sinds een paar jaar gezien als manier om de woningnood enigszins te lenigen. Maar het is geen duurzame oplossing, waarschuwt een nieuw rapport.
Je verwacht het misschien niet, maar Nederlanders wonen ruim in vergelijking met andere Europeanen. De huizen zijn wat groter, de ruimte per persoon ook. Dat willen Nederlanders graag zo houden. Grootschalig bouwen van kleine flexwoningen is dan ook geen goede oplossing voor de woningnood, concludeert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
De gemiddelde woninggrootte is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 120 vierkante meter per woning en daarmee zit Nederland in de bovenste regionen in Europa. Misschien iets minder dan in België, blijkt uit Europese cijfers, maar bijvoorbeeld meer dan in landen als Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk en Zweden. Ook de beschikbare oppervlakte per persoon of het aantal kamers pakt voor Nederlanders relatief gunstig uit. Gemiddeld heeft een Nederlander volgens het PBL-rapport een oppervlak van 53 vierkante meter per persoon, en alleenwonenden 87.
Echt klein
In dat licht zijn flexwoningen echt klein, ziet het PBL: ruim 80 procent is kleiner dan 30 vierkante meter, 43 procent is zelfs kleiner dan 20 vierkante meter. Het zijn meestal tijdelijk neergezette woningen (nieuw-flex, zoals het PBL dat noemt) of, in mindere mate, verbouwd vastgoed (transformatie-flex).
Denk aan containerwoningen, of kleine prefabhuizen, die ergens worden neergezet en na verloop van tijd weer kunnen worden weggehaald. Er staan er in Nederland minstens 14.000, vermoedelijk nog veel meer – de registratie is incompleet. Maar als oplossing duiken ze overal op in beleidsstukken: voor statushouders, voor studenten, voor pas gescheiden mensen, voor alleenstaanden in brede zin, et cetera. Flexwoningen lijken een snelle manier om de bestaande woningvoorraad aan te vullen, de regels waaraan ze moeten voldoen zijn ook flexibeler dan bij reguliere woningbouw.
Ze zijn dus bedoeld als tijdelijke aanvulling op de permanente woningvoorraad, al toont het verleden dat ze permanenter kunnen zijn dan verwacht. In sommige noodbouwhuizen van na de Tweede Wereldoorlog wordt nu nog steeds gewoond.
Nadelen
Het PBL waarschuwt voor de nadelen. Zo willen mensen er toch niet echt graag wonen – liever groter, liever op een andere locatie. Ze verhuizen vaak snel uit zo’n kleine woning: gemiddeld binnen twee jaar, bij woningen groter dan 50 vierkante meter is dat gemiddeld na tien jaar. Die snelle doorstroming kan nadelig uitpakken voor de leefbaarheid, want de bewoners zijn minder betrokken bij elkaar en bij de buurt.
„Als je flexwoningen plaatst, zie het dan als een puur tijdelijke aanvulling” - Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
Kortom: als je het doet, zie het dan als een puur tijdelijke aanvulling, stelt het PBL, en niet als echte oplossing voor het woningtekort. Overweeg ze iets luxer en groter te bouwen, voor het geval ze toch iets langer staan dan gepland, en zet ze op locaties met behoorlijke voorzieningen en bereikbaarheid zodat de leefbaarheid goed blijft. Dan kan het wel een tijdelijke uitkomst zijn, bijvoorbeeld als je weet dat op die plek daarna grotere woningen gebouwd gaan worden. Dat is namelijk wat bewoners van flexwoningen willen, ook de alleenstaanden en de jongeren: meer dan 50 vierkante meter per persoon. En daar kan je dus beter op inspelen met echte woningen van enige omvang dan met heel veel kleine flexwoningen.