Alweer vijftien jaar geleden besloot de overheid de in nood verkerende bank ABN AMRO over te nemen. Verschillende ministers beloofden dat die transactie de belastingbetaler geen geld zou kosten. Maar dat pakt anders uit.
Deze week werd bekend dat de regering opnieuw een deel van ABN AMRO gaat verkopen. Een groot aantal aandelen van het bedrijf moet in de komende dagen van eigenaar verwisselen. Daarna bezit de Nederlandse staat in plaats van ruim 40 procent nog 30 procent van de onderneming.
Het is absoluut niet gebruikelijk dat de Nederlandse overheid een bank overneemt, maar in 2008 gebeurde dat toch. Kort daarvoor was er veel gebeurd. De toenmalige ABN AMRO was opgesplitst en aan verschillende andere banken verkocht. Het Nederlandse deel werd overgenomen door het Belgische Fortis, en dat ging dramatisch fout.
Kredietcrisis
Fortis betaalde 24 miljard voor ABN AMRO, maar raakte vervolgens diep in de problemen doordat juist in die tijd een wereldwijde kredietcrisis uitbrak. Een faillissement dreigde.
Daarom werd in oktober 2008 onder leiding van de toenmalige minister van Financiën Wouter Bos besloten de Nederlandse delen van Fortis en ABN AMRO te nationaliseren. Inclusief rentelasten is de Nederlandse staat daar 27,8 miljard euro aan kwijt geweest, liet de huidige minister van Financiën Eelco Heinen de Kamer enkele weken geleden weten.
Te positief
Natuurlijk besefte de regering in 2008 dat de redding van ABN AMRO in eerste instantie veel belastinggeld zou kosten. Maar daar werd tamelijk laconiek over gedaan, omdat de verantwoordelijke ministers, waaronder Bos, ervan uitgingen dat de aan de overname bestede miljarden na afloop van de crisis zouden worden terugverdiend.
De gedachte was dat het bedrijf pas weer zou worden verkocht als het een waarde bereikte waarop de verliezen waren weggewerkt. In navolging van Bos, stelden zijn opvolgers Jan Kees de Jager (2010-2012) en Jeroen Dijsselbloem (2012-2017) dat het verloren geld zou worden terugverdiend en dat er misschien zelfs winst op de hele transactie kon worden behaald.
Een mooie theorie, die echter niet bleek te kloppen. Gaandeweg ging Dijsselbloem beseffen dat de hooggespannen verwachtingen wel eens niet zouden kunnen uitkomen. In 2015 besloot hij daarom om ABN AMRO naar de beurs te brengen en daarbij een kwart van het bedrijf te verkopen. Dat leverde wel verlies op, maar de koers van een aandeel was in zijn ogen toch redelijk: bijna 28 euro. In de periode erna werden er af en toe opnieuw aandelen verkocht, in veel kleinere hoeveelheden.
Daarna ging het echter opnieuw mis. De waarde van de effecten daalde met rasse sprongen. In 2020, tijdens coronatijd, werd op een zeker moment een koers van 6 euro genoteerd.
De knop om
De laatste jaren verkocht de staat daarom nauwelijks aandelen, maar recent ging de knop om, ook al is de koers van ABN AMRO nooit teruggekeerd naar het niveau van 2015. Momenteel schommelt hij rond de 16 euro.
De overheid besloot eindelijk het verlies te accepteren. De beloften uit het verleden zullen nooit kunnen worden waargemaakt. Het is de naakte waarheid dat de redding van ABN AMRO in totaal een enorm bedrag blijkt te kosten. Het gaat daarbij naar schatting om minstens 5 miljard euro. Dat is afgerond 280 euro per Nederlander.
Vrije markt
Een maand geleden bracht de staat het belang in de bank al terug van bijna 50 naar rond de 40 procent. Die aandelen werden voor een miljard euro verkocht. Nu wordt er dus opnieuw ongeveer 10 procent van het bedrijf te koop gezet, waarschijnlijk tegen een vergelijkbare opbrengst. Minister Heinen geeft aan dat er in de nabije toekomst opnieuw aandelen zullen worden aangeboden.
Economen zullen die stappen over het algemeen aanmoedigen. Als er zowel private banken als financiële instellingen in handen van de overheid actief zijn, is er altijd het risico van oneerlijke concurrentie. De vrije markt is er ook in deze sector bij gebaat als de staat een beperkte rol vervult.
En de belastingbetaler? Die kan vaststellen dat mooie beloften van politici niet altijd worden waargemaakt.