Praktijk scherpt euthanasie aan
UTRECHT - Artsen die euthanasie verrichten, moeten zich in de praktijk ook houden aan zorgvuldigheidseisen die niet expliciet in de euthanasiewet zijn opgenomen. Dat blijkt uit een onderzoeksrapport dat artsenorganisatie KNMG woensdag publiceerde.
Volgens dit rapport krijgen euthanasieartsen veelvuldig te maken met zorgvuldigheidseisen die uit de praktijk zijn gegroeid. Zo moeten de artsen bestand zijn tegen oneigenlijke druk van de patiënt en diens familie, zoals het dreigen met zelfmoord als de arts geen euthanasie wil toepassen.
Andere zorgvuldigheidseisen die euthanasieartsen in de praktijk krijgen opgelegd, zijn het in acht nemen van professionele distantie en het zorgvuldig communiceren met andere hulpverleners en de familie van de patiënt. Ook voor het bewaken van het onderscheid tussen levensbeëindiging en andere vormen van hulp en ondersteuning blijken artsen in de praktijk verantwoordelijk te worden gehouden, stelt de KNMG.
De KNMG benadrukt dat geen van deze zorgvuldigheidseisen is terug te vinden in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, de euthanasiewet. Toch zijn ze gaandeweg onderdeel geworden van de professionele standaard.
Volgens de artsenorganisatie komt dit doordat de zes oorspronkelijke zorgvuldigheidseisen uit de euthanasiewet in de tuchtrechtspraak gaandeweg zijn verfijnd. Dit geldt onder andere voor de wettelijke vereiste omtrent goed hulpverlenerschap. De zes eisen zijn dat de patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, vrijwillig verzoekt om euthanasie, goede voorlichting hierover krijgt, geen alternatieven heeft, de arts een andere onafhankelijke arts raadpleegt en medisch-technisch zorgvuldig handelt.
Uit het rapport blijkt dat een arts die zijn patiënt onvoldoende waarschuwt voor eventuele nare gevolgen van de voorgeschreven medicatie, via het tuchtrecht op de vingers kan worden getikt. Ook noemt het rapport een arts die een van zijn terminale patiënten onvoldoende bezocht en verzuimde hem zo goed mogelijk te vrijwaren van lijden. Volgens de tuchtrechter maakte de arts in kwestie zich schuldig aan verwijtbaar gedrag.
Ook de Toetsingscommissies Euthanasie leveren volgens de KNMG een wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling en interpretatie van normen rond het levenseinde. Deze commissies deden belangrijke uitspraken over zaken als de tijd tussen het euthanasieverzoek en de uitvoering daarvan, de relevantie van toekomstig lijden, de levensbeëindiging bij een comateuze patiënt en de vraag of euthanasie door een niet-behandelend arts mogelijk is.
Volgens KNMG-jurist mr. J. Legemaate is het voor het eerst „dat op een dergelijke systematische wijze onderzoek is gedaan naar de omvang en de inhoud van de zorgvuldigheidseisen die gelden voor levensbeëindiging en andere medische beslissingen rond het levenseinde.”
Dat buiten de wettelijke vereisten om nog tal van andere zorgvuldigheidseisen tot ontwikkeling zijn gekomen, vindt hij een goede zaak. „Het onderzoek laat zien dat zich door de jaren heen een ontwikkeling voordoet die leidt tot een steeds transparanter en verfijnder stelsel van zorgvuldigheidseisen. Dit is belangrijk voor de kwaliteit van de medische besluitvorming.”
Zie verder pagina binnenland.