Heeft gebelgd zijn iets met Belgen te maken?
Een gezin dat niet ver van de grens met België woont, zong Psalm 101 vers 5, in de berijming van 1773. Zodoende galmden de volgende woorden door de woonkamer: „’k Zal over hem die achterklapt, mij belgen;/ De lasteraar zijns vriends zal ik verdelgen;/ Die, trots van hart, met nijdig’ ogen ziet,/ Verdraag ik niet.”
Een woord uit het vers riep wat vragen op: Waar komt ”belgen” eigenlijk vandaan? Heeft het iets met de zuiderburen te maken? Als iemand ”gebelgd” ergens op reageert, gedraagt hij zich dan als een Belg?
Om met die laatste vraag te beginnen: is een Belg in zijn element als hij gebelgd is? Dat lijkt me niet. Belgen zijn volgens mij bourgondische types, die juist om hun gemoedelijkheid bekendstaan. En bronnen die iets zeggen over de herkomst van ”België” zwijgen in alle toonaarden over boosaardigheid, grimmigheid, venijn of wat dies meer zij.
Daar heeft het woord ”belgen” namelijk alles mee te maken. Het betekent: boos maken. Het wordt meestal wederkerend gebruikt: zich belgen. Zoals in de genoemde psalm. De dichter, David, zal zich belgen over de achterklappers. Hij zal zich over hen boos maken, hij ontsteekt in toorn jegens hen. In de berijming van Psalm 109 staat het woord trouwens ook. In vers 8 heeft David het over de zonden van de goddelozen. Hij wenst ”dat God daarover steeds Zich belg’”.
Als je ergens gebelgd over bent, dan maakt datgene je boos, gekwetst, geërgerd. Als je ergens gebelgd op reageert, dan staat je gezicht meestal niet heel vriendelijk en spreek je meestal geen minzame woorden.
Belgen is tegenwoordig een zwak werkwoord (belg, belgde, gebelgd), maar vroeger was het sterk (belg, balch, ghebolgen). Een overblijfsel daarvan zie je nog terug in het woord ”verbolgen” – dat dus dezelfde herkomst heeft.
„Wie boos is, zwelt ook op. In figuurlijke zin. Maar velen ook letterlijk”
Maar wat is die herkomst dan? Het etymologisch woordenboek zegt dat de oorspronkelijke betekenis ”opzwellen” is. En dan wordt er verwezen naar het zelfstandig naamwoord ”balg”. Dat doet denken aan de blaasbalg van bijvoorbeeld een pijporgel. Zodra daar lucht in komt, zwelt het ding op.
Wie boos is, zwelt ook op. In figuurlijke zin. Maar velen ook letterlijk. Aders die vlak onder de huid liggen, zie je weleens zwellen als iemand zich boos maakt.
Dit is vermoedelijk de reden waarom je tegen iemand die zich onnodig of overmatig boos maakt, kunt zeggen: „Ach, maak je niet dik.”
Redacteur Chris Klaasse bespreekt een taalkwestie. Reageren? chris@rd.nl