Een van de laatste doopsgezinden in Fries dorp verbouwt Menno-tarwe en geeft rondleidingen in schuilkerk
Pingjum lijkt volledig uitgestorven op deze junidag, maar morgen komt er weer een bus met Amerikaanse mennonieten. Bestemming van hun bedevaart naar dit Friese dorp is het karakteristieke doopsgezinde schuilkerkje.
Wie niet oplet, rijdt er aan voorbij. De voorgevel van de ruim 400 jaar oude schuilkerk valt niet op in de rij woonhuizen aan de Grote Buren, de hoofdstraat van Pingjum, die leidt naar de centraal gelegen monumentale Victoriuskerk. In dit toen nog rooms-katholieke kerkgebouw is kerkhervormer Menno Simons in 1524 –nu vijf eeuwen geleden – zijn kerkelijke loopbaan begonnen, als kapelaan.
Doeke Odinga is een van de vrijwilligers die incidenteel op afspraak bezichtigingen verzorgen. Meestal heeft hij het te druk met zijn akkerbouwbedrijf, maar het natte en koude weer zorgt ervoor dat hij vandaag tijd heeft. Hij neemt plaats in de huiskamer aan de straatkant en vertelt: „Ik woon in Pingjum, waar nog één ander lid van de Doopsgezinde Broederschap woont. Wij zijn de laatste overgebleven doopsgezinden in ons dorp. Hier zit dus nog een échte mennist” (zie ”Menno Simons en de mennisten”).
Achter het voorhuis bevindt zich de intieme kerkzaal, met een opstelling zoals die vroeger gebruikelijk was in doopsgezinde bedehuizen: de muurbanken voor de broeders, de stoelen in het midden voor de zusters en de kinderen. „Tegenwoordig is die opstelling in nog actieve doopsgezinde gemeenten in Nederland niet meer zo ”, zegt Odinga.
„Amerikaanse doopsgezinden die hier komen geloven de Bijbel van kaft tot kaft” - Doeke Odinga, vrijwilliger doopsgezinde kerk Pingjum
Geen orgel
Het interieur ademt soberheid en eenvoud. De kleine kansel wordt geflankeerd door twee eenvoudige psalmborden. Er is geen orgel of ander muziekinstrument, wel een lezenaar voor de voorzanger. Aan de muur hangen wat historische portretten van Menno Simons, maar Odinga maakt duidelijk dat er geen geautoriseerde afbeelding van deze kerkhervormer is: „Niemand weet hoe hij er in het echt uit heeft gezien.”
Voorhuis en kerkzaal stammen uit ongeveer 1600, een tijd waarin er in Friesland meer mennisten dan calvinisten waren. In 1983 werd de schuilkerk zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat gerestaureerd. Het geheel is nu in eigendom van de Stichting Doopsgezinde Monumenten Friesland. Diensten zijn er al lang niet meer. „Soms oefent hier een koor vanwege de goede akoestiek. Ook hebben bedrijven hier wel eens een vergadering of een training en binnenkort komt er een kunstexpositie.”
Buitenlandse bedevaartgangers doen altijd eerst het naburige Witmarsum aan, de geboorteplaats van de grondlegger van hun vroege stroming in het protestantisme. Ook gaan ze vaak naar Duitsland, naar een museum in de plaats waar Menno Simons is overleden. „Ze hebben een heel andere theologische visie dan die van de doopsgezinden in Nederland”, zegt Odinga. „Amerikanen die hier komen –en dat geldt ook voor de Duitsers– geloven de Bijbel van kaft tot kaft. Onze Nederlandse tak is meer vrijzinnig, voorgangers zijn meestal vrouw en tegen homo’s of lesbiennes op de kansel hebben we geen enkel bezwaar. Ik ga maar nooit met de bezoekers in discussie, onze standpunten liggen mijlenver uit elkaar. Maar ondanks dat voelt het wel altijd meteen als: mijn broeders en zusters. Wij kunnen vrij denken; er is geen landelijke synode die leerstukken bepaalt, alleen een overkoepelend orgaan dat praktische zaken regelt, zoals het salaris van predikanten.”
„Misschien behoor ik wel tot de laatste generatie doopsgezinden” - Doeke Odinga, vrijwilliger doopsgezinde kerk Pingjum
Menno-tarwe
Naast aardappelen, voederbieten, zomer- en wintertarwe verbouwde de doopsgezinde akkerbouwer vorig jaar ook ”Menno-tarwe”. „Dat zit zo. Mennonieten trokken in de zeventiende eeuw vanuit Nederland door Duitsland naar Oekraïne en Rusland. Als ze ergens in militaire dienst moesten, gingen ze weer weg, want dat wilden ze niet. Uiteindelijk zijn de meesten naar Amerika gegaan. Ze namen toen zaden van hun landbouwgewassen mee. Daar ligt de oorsprong van het Amerikaanse ”Red Turkey Wheat”, een tarweras dat gedurende vele generaties door doperse boeren in Amerika is verbouwd. Zaad van dat ras hebben we ter gelegenheid van een expositie over Menno Simons in het tuincentrum van Witmarsum naar Nederland gehaald en hier ingezaaid. Die akkers waren een heuse bezienswaardigheid. Van de oogst hebben we in Witmarsum meel gemalen en daar Menno-koekjes en Menno-brood van gebakken.”
Odinga kerkt zelf in de vermaning (zie ”Schuilkerken”) van Harlingen. In dat gebouw is wel een orgeltje. Komende zondag is er zelfs een doopdienst, maar het betreft wel een ouder iemand. „Dopen doen we uit een schaal en niet door onderdompeling.” Lachend: „We zijn geen baptisten.”
In Harlingen is Odinga (65) een van de jongste kerkgangers. „Je ziet er vrijwel geen jeugd meer. Mijn kinderen zijn ooit wel naar zondagsschool geweest, maar hebben geen eigen belijdenis meer geschreven en zijn dan ook niet op hun geloof gedoopt. Het is moeilijk om de nieuwe generatie te motiveren. Misschien behoor ik wel tot de laatste generatie doopsgezinden. Die neergang geldt helaas in Nederland voor veel meer kerken.”
Odinga wil niet alleen maar somberen: „Op Java zien we een enorme groei van de doopsgezinde gemeenschap, al heerst daar wel een heel andere spiritualiteit. Maar de naam Menno Simons kennen ze er zeker.”
„Menno Simons stelde de onderlinge gemeenschap centraal” - Doeke Odinga, vrijwilliger doopsgezinde kerk Pingjum
Hij legt graag uit –„ik ben geen theoloog”– waar doopsgezinden voor staan. „Menno stelde de onderlinge gemeenschap centraal. Hij was al eerder ontevreden over de Rooms-Katholieke Kerk dan de hoofdstroom van de Reformatie. Hij dacht heel anders over de doop en het avondmaal en stelde daden boven woorden. ”Wel in de wereld, maar niet van de wereld” was zijn manier van denken. In 1539 verscheen Menno’s ”Fundamentboek” op basis van 1 Korinthe 3:11: „Want een ander fundament dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen”. Verder staat bij doopsgezinden geweldloosheid hoog in het vaandel. Ook zweren wij geen eed.”
Vakantie
De akkerbouwer leeft niet in strenge eenvoud, zoals veel mennonieten in Noord-Amerika. „Ik was 24 jaar toen ik gedoopt werd. Ik leef gewoon, ik ga op vakantie. Ik onderschrijf hoe Jezus de dingen zag, Hij was heel bijzonder. Maar of er ook een God is? Dat doet er wat mij betreft niet zo toe.”
Odinga vraagt om nog even het gastenboek te tekenen. Daarin staan namen van bezoekers uit de hele wereld, maar vooral uit landen en deelstaten waar veel mennonieten wonen, zoals Mexico, de Amerikaanse staten Pennsylvania en Ohio, de Canadese provincies Ontario en Manitoba, Duitsland en Oekraïne. Odinga: „Soms komt er een bus uit Duitsland met doopsgezinde immigranten uit Rusland. Die spreken nog een bijzonder soort Duits: Plautdietsch.”
Naast het gastenboek ligt een doopsgezind liedboek, opengeslagen bij Lied 289. Odinga: „Dat is een bekend doopsgezind lied dat veel gezongen wordt bij speciale gelegenheden zoals begrafenissen.”
„Ik voel de winden Gods vandaag;
vandaag hijsch ik het zeil,
Gehavend is ’t en zwaar van schuim
Maar ’k hijsch ’t en hoop op heil!
Want Christus zelf, als stille gast
Reist in mijn scheepje mee.
Op Zijn bevel hoop ’k uit te gaan
Op wilde, hoge zee!”