Met de onthulling van een ronde steen in Zierikzee is woensdag het stroomgatenproject van Koos Hage afgerond. Daarmee wil hij de watersnood van 1953 in herinnering houden. De ramp die ook in zijn familie diepe wonden sloeg.
Elke keer wanneer Hage vanuit de Noordoostpolder terugkwam in zijn geboortedorp Stavenisse, dacht hij: waar is eigenlijk de dijk doorgebroken? Niemand kon het hem vertellen. De dijk was weer dicht.
Tijdens de stormvloed was Hages moeder omgekomen, en zijn zus. Ook zijn grootmoeder en een tante. Maar van de ramp was weinig meer te zien.
Toen Hage later in Rotterdam bij de afdeling stadsontwikkeling werkte, was zijn laatste project het zichtbaar maken van de brandgrens rond het gebied dat tijdens het bombardement in mei 1940 werd verwoest. Naar voorbeeld van dat project wilde hij de gaten markeren die de zee in de dijken sloeg.
„Deze gaten waren het diepst; toch moesten ze dicht”
In 2015 publiceerde Hage een atlas van de watersnood. Daarin beschrijft hij dat 187 kilometer dijk zwaar beschadigd raakte. Van de 277 bressen groeiden er 96 uit tot stroomgat: 95 in Zuidwest-Nederland en 1 op Texel. Bij vloed kwam het water het land in, bij eb stroomde het er weer uit. Dag na dag. Deze gaten waren het diepst. Ze waren het moeilijkst te dichten. En toch moesten ze dicht.
Hoogste waterstand
Nu staat er bij de meeste stroomgaten een basaltpaaltje. Het project heeft Hage veel doorzettingsvermogen gekost. Er moest worden gepraat met overheden, met grondeigenaren, met pachters. Maar de paaltjes kwamen er, behalve op enkele plekken waar dat niet kon doordat deze zich nu in een haven of midden in een akker bevinden.
In Willemstad en Stavenisse is een stroomgatensteen onthuld, waarop staat vermeld wat er in dat gebied gebeurde. Zierikzee kreeg de derde steen. Niet zonder slag of stoot, want –wethouder Van Burg windt er in haar toespraak geen doekjes om– Hage en het gemeentebestuur waren het niet zomaar eens over de locatie van het gedenkteken. Maar ze zijn eruit; Hage en Van Burg onthullen de steen op het Kraanplein, bij de oude haven.
Maar eerst is er een wandeling door het havenkwartier, om aan te duiden waar het water de stad besprong. Op twee plekken is aangegeven hoe hoog het water steeg; op een huis en bij de haven. Zo hoog heeft het overigens slechts één keer gestaan, zegt gids Ria Geluk. Nadat de wind op die eerste februari 1953 ging liggen, is de zee zó hoog niet meer gekomen.
Geluk leidt de groep door de smalle straatjes, het boek ”Zierikzee Rampstad” onder haar arm. Af en toe gaat het boek open en laat ze een foto zien van toen. Bij de nieuwe haven wijst ze naar de keersluis, die automatisch dichtgaat als het water te veel stijgt. Dat gebeurt per jaar zo’n negentig keer.
In 1953 was er niets wat het water weerstond. De vloedplanken hadden het moeten doen, maar die werden uit de gleuven geslagen die nog steeds te zien zijn. Geluk wijst naar een straathoek: daar stond hotel Smalheer, waarvan de begane grond werd verwoest, zodat de bovenverdieping half naar beneden hing.
Het havenkwartier ligt lager dan de kade, dus het water stortte zich de straatjes in. „Grote paniek en grote ellende”, vat de gids samen.
Luctor et emergo
Tijd om terug te keren naar de stroomgatensteen, die nog steeds onder een doek ligt, met een dik touw eromheen. De afronding van een groot project. „Voorlopig”, wordt erbij gezegd, want eigenlijk wil Hage ook een steen bij het Watersnoodmuseum: een veel grotere, waarop de gebeurtenissen van het hele rampgebied kunnen worden vermeld. Maar daarvoor is er nog geen geld.
Nu al vormen de paaltjes het grootste openluchtmuseum ter wereld, „groter dan de Grand Canyon”, heeft het Watersnoodmuseum uitgerekend. De stroomgaten zijn gemarkeerd omdat de ramp niet mag worden vergeten, zegt de wethouder.
Wie wil weten wat er op Schouwen-Duiveland gebeurde, moet drie keer tegen de klok in om de steen heenlopen; dan heeft hij alles gelezen. Eindigend met ”Luctor et emergo”: ik worstel en kom boven.