In Vlaardingen zijn pleegouders opgepakt voor het vermoedelijk zwaar toetakelen van een 10-jarig meisje, dat zich in kritieke toestand bevindt. Hoe kun je dit soort drama’s voorkomen?
„Afschuwelijk”, noemt de criminoloog prof. dr. Janine Janssen donderdag het feit dat het 10-jarige meisje in Vlaardingen zwaargewond raakte. Vermoedelijk is ze mishandeld door haar pleegouders. Zij zitten vast op verdenking van poging tot doodslag. „Het is extra zuur dat juist een kwetsbaar pleegkind, dat uit haar ouderlijk huis is gehaald, zoiets verschrikkelijks overkomt.’’
Kinderen die in (pleeg)gezinverband slachtoffer zijn van mishandeling voelen zich vaak „angstig en alleen”, zegt Janssen. Ze is als lector veiligheid in afhankelijkheidsrelaties verbonden aan de Politieacademie en Avans Hogeschool. „Geweld in afhankelijkheidsrelaties gedijt in een omgeving waar geen licht is. Kinderen zitten in een isolement, en worstelen met enorme loyaliteitsconflicten.”
Het lijkt erop dat diverse hulpinstanties signalen kregen dat het meisje door haar pleegouders werd mishandeld. Toch ging het gruwelijk mis. Hoe kan zoiets? „Samenwerken vindt iedereen belangrijk, maar is in de hulpverleningspraktijk ontzettend moeilijk. Bij dit soort zaken werken verschillende hulpverleners nogal eens langs elkaar heen. Er kunnen in een gezin als het ware twintig zaken mis zijn. Maar hulpverleners moeten ervoor waken dat ze zich allemaal op één van die afzonderlijke problemen storten, zonder de samenhang tussen de problemen in de gaten te houden.”
Mes
Cruciaal is dat hulpverleners aan het begin van een hulptraject een duidelijk plan van aanpak maken, benadrukt Janssen. „Ik zeg wel eens: Je moet niet nádenken, maar vóórdenken. Stel als hulpverlener je prioriteiten. Als een vader op straat tegenover zijn kind met een mes loopt te zwaaien, moet eerst dát probleem worden aangepakt. Dan moeten bijvoorbeeld schuldenproblemen maar even wachten. Veiligheid én rust in een gezin zijn van het grootste belang.”
Maatwerk is geboden bij hulp aan gezinnen waar de problemen zich opstapelen, geeft Janssen aan. „Denk vanuit de familie: wat heeft die nodig? Stel niet de gebruiken en gewoonten van de hulpverleningsinstantie centraal.”
Omstanders kunnen vermoeden dat het niet pluis is in een gezin. Wat dan te doen? Zij zouden aan de bel moeten trekken bij bijvoorbeeld Veilig Thuis of bij de politie, stelt Janssen. „Die buren hoeven niet meteen aangifte te doen, maar kunnen op z’n minst een overleg hebben met bijvoorbeeld een wijkagent.”
Aan te bevelen is soms ook dat bijvoorbeeld buren zélf een praatje aanknopen met mensen van wie vermoed wordt dat ze achter de voordeur problemen hebben, stelt Janssen. „Stel dat je denkt dat een kind wordt geslagen door de ouders. Je kunt dan de vader aanspreken: „Gaat het? Kan ik je ergens mee helpen?” Geef mensen het gevoel dat je op hen let. Het kan de vader lucht geven om zijn verhaal te doen.”
Zelf sprak Janssen ook ooit een vader aan. „In en rond de woning van die man was nogal wat kabaal gehoord. Ik knoopte een praatje met de man aan. Niet in de trant van: „Wat spook je uit?” Ik zei iets als: „Kan ik iets voor je betekenen?” Het was een ongemakkelijk gesprek, al bleef de toon vriendelijk. We bleven in contact, dat is belangrijk.”
Onvoorstelbaar
Voor prof. dr. Mariëlle Bruning, hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden, is het „onvoorstelbaar” dat de pleegouders in Vlaardingen kennelijk langere tijd het 10-jarige meisje konden mishandelen. „Er zijn berichten dat buren, de school van het meisje, en nota bene het kind zelf, bij de hulpinstanties aan de bel trokken. Jeugdhulp in Nederland is een ingewikkeld stelsel, maar voorziet wel in toezicht op pleeggezinnen. Het is de grote vraag waarom het zo gruwelijk misging.”
Onderzoek naar soortgelijke tragische incidenten, waarbij bijvoorbeeld kinderen als gevolg van mishandeling van hun ouders stierven, toont telkens aan dat hulpverleners zich in probleemgezinnen beperken tot aanpak van een deel van het probleem, geeft Bruning aan. „Vaak weten hulpverleners allemaal wel iéts van het probleemgezin. Niemand heeft het totaaloverzicht. De een legt een gepland huisbezoek af en kan weer een vinkje zetten. De ander geeft een melding door aan de Jeugdzorg. Hoogstnoodzakelijk is dat een hulpverlener de regie neemt en uitstraalt: ik ga staan voor dit kind in de knel.”
„„Samenwerken vindt iedereen belangrijk, maar is in de hulpverlening ontzettend moeilijk” - Janine Janssen, criminoloog