Thuis werd ze verwaarloosd en met harde hand geslagen. Die ervaring had jarenlang grote impact op het leven van Heleen. Aandacht voor het signaleren en aanpakken van kindermishandeling juicht ze dan ook toe. „Een kind dat mishandeld wordt, mag in de kerk niet de indruk krijgen: wat mijn vader doet, is goed.”
Een open en vriendelijke uitstraling heeft Heleen, getrouwd en moeder van drie kinderen. Rustig, af en toe licht geëmotioneerd, vertelt ze in een wegrestaurant haar verhaal, in deze maand waarin het vijf jaar geleden is dat in reformatorische kring drie aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aan de slag gingen (zie ”Kijk niet weg bij signalen huiselijk geweld”).
Heleen groeit op als oudste in een gezin met vier kinderen. Moeder is psychiatrisch patiënt. „Ze was altijd angstig en depressief. Mijn vader –hij leeft niet meer– kon niet met haar problematiek omgaan en reageerde dat af op haar en ons als kinderen. Hij gebruikte zijn handen en vuisten veel. Deed ik aan tafel iets wat hem niet beviel, dan had ik meteen een dreun te pakken. Als hij een mes in handen had, sloeg hij me daarmee.”
Wanneer de mishandeling precies begon, weet Heleen niet. „In ieder geval was ik nog heel jong. Ik herinner me dat mijn vader op de bank lag te slapen. Toen ik hem als vier-, vijfjarige onder z’n voeten kietelde, sloeg en trapte hij me, waarbij ik met m’n hoofd tegen een punt van de tafel viel en bloedde.”
De relatie met haar moeder is evenmin goed. „Ze kleineerde me en vertelde wat anderen van mij zouden vinden –altijd iets negatiefs–, terwijl dat helemaal niet waar was. Ook verwaarloosde ze me. Ze kamde m’n haren bijvoorbeeld niet als ik naar school ging. Ik logeerde weleens bij familie. Dan kreeg ik nieuwe kleren en mocht ik naar de kapper.”
Haar ouders hebben vaak ruzie. „Er was altijd spanning thuis. Ik groeide heel angstig op.” Als dieptepunt noemt ze het moment dat het gezin bijna op vakantie zal gaan, terwijl moeder niet mee wil. „Ik hoorde haar schreeuwen. Even later zag ik m’n vader met een groot broodmes tegenover haar staan. Hij zei: „Als je niet meegaat, vermoord ik je.” Ik kon er met m’n verstand niet bij, ben naar m’n slaapkamer gerend en heb gebeden dat hij het niet zou doen. Vanaf dat moment heb ik me thuis nooit meer veilig gevoeld.”
Blauwe plekken
Op zondag gaat het gezin trouw naar de kerk. Thuis wordt er bij de maaltijden gebeden en uit de Bijbel gelezen. Het gebod ”Eer uw vader en uw moeder” krijgt Heleen van jongs af mee. „Ik dacht dat het normaal was dat je geslagen en vernederd werd als je ongehoorzaam was.”
Als ze wat ouder wordt, roept de situatie vragen op. „Ik kon niet plaatsen wat er thuis gebeurde, terwijl we op zondag in de kerk zaten. Dat klopte niet.” Dankbaar is ze voor godvrezende grootouders. Zo denkt ze met warme gevoelens terug aan haar opa. „Hij was oprecht en bad aan tafel voor alles en iedereen.”
In haar omgeving moet het sommigen zijn opgevallen dat het bij haar thuis onveilig was, zegt Heleen. „Buren zullen weleens iets gehoord of gezien hebben.” Een huisarts stelt een keer vragen over haar blauwe plekken. Ook staat de kinderbescherming op een dag op de stoep. Daar blijft het bij. „M’n moeder zei dan dat er niets aan de hand was en dat ik me had gestoten. Later ben ik daar heel boos om geweest. Ze zag wat er gebeurde. Waarom wilde ze haar kinderen niet beschermen? Nu denk ik: het is waarschijnlijk pure angst geweest. Er met haar over praten, lukt helaas niet. Daar is ze niet toe in staat.”
Jarenlang leeft Heleen in twee werelden. „Moeder zei weleens: „Jij redt je wel.” Ja, ik moest wel. Ik ontwikkelde al jong een overlevingsstrategie. Thuis was ik angstig, maar buitenshuis kwam ik vrolijk over. Ik schaamde me voor wat mijn ouders deden en dacht: als je het er niet over hebt, is het er niet. Tijdens mijn zorgopleiding kwam het thema mishandeling aan de orde. Ik hield mezelf voor: dit gaat niet over mij; ik parkeerde het.”
Verkering
Op haar zestiende krijgt ze verkering met Peter, nu haar man. Ze merkt dat ze zich bij hem veilig voelt. Het verwart haar. „Ik dacht: hoe kan hij van mij houden? Ik was geen liefde gewend. Na een poosje realiseerde ik me: hij slaat mij nooit, hoe kan dat nou? Ik was heel onzeker.”
In die periode nemen de driftbuien van haar vader af. „Tijdens een periode van ziekte werd mijn vader milder. Ik herinner me dat een preek over de zieke koning Hizkia, die nog vijftien jaar mocht leven, hem raakte.” Verwarrend is het moment dat haar vader diaken wordt. „Ik geloof dat je tot het ambt geroepen wordt, maar ik kon er niet bij dat de Heere mijn vader riep. Zo had ik meer vragen. Ik heb een tijd met gebalde vuisten rondgelopen. Waarom had ik deze ouders gekregen? Daar worstelde ik in stilte mee.”
Als ze enige tijd verkering heeft, vindt Heleen dat haar vriend iets moet weten van haar verleden. „Ik droomde erover en voelde dat ik ermee vastliep, maar wist niet hoe ik erover kon beginnen. Uiteindelijk zei ik tegen Peter: „Ik wil iets vertellen, maar ik het kan het niet, ik schrijf het wel op.” Hij reageerde heel lief op mijn brief.”
Heleen trouwt jong en krijgt drie kinderen. De relatie met haar ouders verbetert vanaf die tijd enigszins. De band tussen grootouders en kleinkinderen noemt ze „redelijk goed.” „Maar ik liet mijn kinderen daar niet graag alleen, omdat dat huis voor mij niet veilig was. Daarom was ik altijd alert. Ik had wel het idee dat mijn vader bij zijn kleinkinderen probeerde goed te maken wat hij bij zijn kinderen fout had gedaan. Hij hielp onze kinderen en gaf hun praktische tips. Dat was zijn manier van liefde geven.”
Dunne band
In de periode voordat haar vader sterft, krijgt Heleen een „dunne band” met hem. De twee praten zaken uit het verleden niet uit, maar impliciet merkt Heleen iets van berouw. „Mijn vader was een man van weinig woorden. Toen hij ernstig ziek was, zei hij: „Je bent zo goed voor mij, dat heb ik niet verdiend.” Ook vroeg hij: „Wil je goed voor ma blijven zorgen?” Vergeving voor wat hij me heeft aangedaan, heeft hij echter niet gevraagd.”
Heleen ziet zichzelf na het overlijden van haar vader nog bij diens kist staan. „Op het moment dat die gesloten werd, dacht ik: alle wreedheid en mishandeling zit in die kist, maar het verhaal is niet af.” Ze gelooft dat haar vader goed is heen gegaan, al roept dat bij tijden ook vragen op. „Soms dacht ik: nu is mijn vader in de hemel en zit ik hier met de ellende. De Heere liet me weten: God is Rechter, Die het beslist. Vanaf dat moment kon en mocht ik het overgeven en aan Hem overlaten.”
Pastorale zorg heeft Heleen in de loop der jaren niet gehad. De drempel om daar zelf om te vragen ervaart ze als te hoog. Persoonlijk weet ze zich bemoedigd door woorden uit Jesaja 45. Ze citeert onder meer vers 2: „Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen zal Ik in stukken slaan.” „Op een moment dat ik niet wist hoe het verder moest, kreeg ik hierdoor rust: wat er ook gebeurt, de Heere gaat me voor.”
Beerput
In de loop der jaren gaat Heleen verscheidene keren in therapie, onder meer bij een christelijke ggz-instelling. Daar komen haar traumatische jeugdervaringen beperkt aan de orde. „Ik dacht: als ik alles vertel, gaat er een beerput open. Dan is de ellende niet te overzien.”
Het verleden blijft haar achtervolgen. Als een van haar kinderen begeleiding krijgt van een jeugdzorginstelling, vraagt de hulpverlener aan Heleen of zij ook een gesprek met een psycholoog wil. „Ze merkte dat er iets met mij was.” Heleen gaat erop in. „Toen ik bij die psycholoog binnenkwam, was het voor mij meteen duidelijk: jou vertrouw ik. Ik heb haar alles verteld wat er in mijn jeugd is gebeurd, hoe moeilijk ik het ook vond.”
Ze volgt zo’n drie maanden EMDR-therapie voor mensen met traumatische herinneringen. „Een loodzware periode. Al mijn boosheid, angst en verdriet kwamen eruit. Als ik thuiskwam van therapie, ging ik meteen naar bed. Ik heb dat traject echt nodig gehad. Daardoor kan ik nu mijn verhaal vertellen.”
Lange tijd vindt ze het lastig dat er onbeantwoorde vragen blijven over wat haar vader haar heeft aangedaan. „Dat zijn raadsels die niet worden opgelost. Mijn therapeut vroeg me alle vragen die ik had te noteren. Daarna moest ik de antwoorden erbij schrijven waarvan ik dacht dat mijn vader die zou hebben gegeven. Een van de vragen was: Hield je van me? Daarachter schreef ik: Ja, ik heb, met al mijn gebreken, van je gehouden.”
Met haar boekje met aantekeningen gaat Heleen naar de begraafplaats. „Vooraf vroeg ik de Heere om kracht. Bij het graf van mijn vader ben ik, zonder dat er iemand bij was, alle vragen en antwoorden langs gegaan. Daarna kon ik alles loslaten.”
Een enkele keer wordt ze „getriggerd” en komt er in gedachten een nare jeugdherinnering terug. „Daar vecht ik niet meer tegen. Die momenten mogen er zijn. Ik heb er dan even last van, maar ze beheersen me niet meer.” Af en toe heeft ze een gesprek met een psychosociaal hulpverlener van Stichting Schuilplaats, als een steuntje in de rug. „Bij haar kan ik m’n verhaal kwijt. Soms heb ik vragen, zoals: Ben ik een goede moeder, een goede vrouw? Mag ik er zijn zoals ik ben? Die kan ik met haar bespreken.”
Preken
Als ervaringsdeskundige onderstreept Heleen het belang van aandacht voor het signaleren en aanpakken van huiselijk geweld en kindermishandeling. „Het probleem bestaat nog steeds. Ik merk het soms in mijn omgeving. Tegen mensen die ermee te maken hebben, zou ik willen zeggen: „Blijf er niet alleen mee rondlopen, maar neem iemand bij wie je je veilig voelt, in vertrouwen.””
Op het gebied van de hulpverlening is er sinds haar jeugd het nodige verbeterd, merkt ze op. „Er is nu bijvoorbeeld veel aandacht voor familie van psychisch zieken, die was er indertijd niet.” Organisaties zoals Stichting Schuilplaats en De Vluchtheuvel zouden van haar meer aan de weg mogen timmeren. „Ik denk dat veel mensen niet weten dat ze daar terechtkunnen voor hulp bij huiselijk geweld en kindermishandeling.”
In reformatorische kerken is meer aandacht voor het thema wenselijk, stelt Heleen. In haar eigen kerkelijke gemeente worden mishandeling en misbruik zelden benoemd. „Er wordt weleens gebeden voor ouders die verdriet hebben over hun kinderen, maar bijna nooit voor kinderen die verdriet hebben over hun ouders.”
Heleen vindt het belangrijk dat ambtsdragers huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling niet met „de mantel der liefde” bedekken. „Dan laat je slachtoffers in de kou staan. Als ambtsdrager kun je doorverwijzen naar Schuilplaats of De Vluchtheuvel. Daarmee laat je zien dat je de pijn erkent. Dergelijke organisaties kunnen professionele hulp verlenen en de ambtsdrager kan dan pastorale zorg bieden.”
In preken over het vijfde gebod ligt het gevaar van eenzijdigheid op de loer, signaleert ze. „Ik ben ooit bijna huilend de kerk uit gelopen. In de preek werd sterk benadrukt dat je je ouders, met al hun gebreken, moet eren. Maar wat als je slachtoffer bent van huiselijk geweld of incest? Soms worden er preken gelezen uit een tijd dat daar geen enkele aandacht voor was, terwijl er mensen in de kerk kunnen zitten die daar nu mee worstelen. Dan denk ik: pas zo’n preek maar een beetje aan. Dat ouders misbruik kunnen maken van hun gezag, blijft weleens onderbelicht. Een kind dat thuis mishandeld wordt, mag in de kerk niet de indruk krijgen: wat mijn vader doet, is goed.”
Heleen benadrukt ook het belang van toerusting van ambtsdragers. „Soms zeggen ze bij ingrijpende gebeurtenissen te snel: „Leg het maar voor de Heere neer.” Zeker, dat is de belangrijkste weg, we moeten bij Hem terechtkomen. Maar er is ook professionele hulpverlening en die mogen we gebruiken. Ik heb er lang mee gewacht en beschouw het als een wonder dat ik uiteindelijk een psycholoog vond bij wie ik na jaren alles kwijt kon. Gelukkig is het nooit te laat om hulp te zoeken.”
Heleen en Peter heten in werkelijkheid anders.
Netwerk Veilig Thuis
In Nederland worden jaarlijks een miljoen mensen slachtoffer van huiselijk geweld. Tussen de 200.000 en 230.000 personen hebben te maken met ernstig of herhaald huiselijk geweld, meldt het Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Kindermishandeling komt meer dan 119.000 keer per jaar voor. Het gaat om zowel fysiek als psychisch geweld, maar ook om verwaarlozing.
In 2019 kwamen er bij de 26 regionale advies- en meldpunten Veilig Thuis in totaal 132.000 meldingen binnen. In 4 procent daarvan was er sprake van (een vermoeden van) acute onveiligheid. In hetzelfde jaar gaf Veilig Thuis landelijk gezien 103.000 adviezen. Daarvan had bijna de helft betrekking op kindermishandeling, al dan niet in combinatie met andere vormen van geweld. Ruim de helft (55 procent) van de adviezen werd gegeven aan personen die daar beroepsmatig om vroegen.
Veilig Thuis heeft, evenals het CBS, geen specifieke cijfers over huiselijk geweld en kindermishandeling in (orthodox-)christelijke kring.
„Kijk niet weg bij signalen huiselijk geweld”
De aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling in reformatorische kring neemt toe. Vijf jaar nadat drie zogeheten aandachtsfunctionarissen rond dit thema aan de slag gingen, is er echter nog steeds werk aan de winkel, zeggen de hulpverleners Erik-Jan Verbruggen en Gertrude van den Belt. Het moment dat kenniscentrum Movisie in 2012 het rapport ”De mantel der liefde” uitbracht, kan Erik-Jan Verbruggen, psychosociaal hulpverlener bij De Vluchtheuvel, zich nog goed herinneren. „Het was een relatief klein en eenvoudig onderzoek naar huiselijk geweld binnen orthodox-protestantse gemeenschappen, maar het raakte een gevoelige snaar en bracht grote ophef binnen en buiten eigen kring teweeg. Er kwamen situaties van huiselijk geweld naar buiten die niet adequaat waren aangepakt of zelfs met de mantel der liefde bedekt.”
Verbruggen noemt het positief dat kerken aan de slag gingen met het rapport, dat onder meer stelde dat het taboe op huiselijk geweld in orthodox-christelijke kring groter is dan daarbuiten. Voor de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland) en de Hersteld Hervormde Kerk was de publicatie aanleiding gezamenlijk het project huiselijk geweld en kindermishandeling te beginnen. Als uitwerking daarvan gingen in september 2015 drie aandachtsfunctionarissen aan de slag, vanuit De Vluchtheuvel, Stichting Schuilplaats en KOC Diensten, onderdeel van het Ds. G. H. Kerstencentrum.
Van den Belt, ambulant hulpverlener bij KOC Diensten, is vanaf de start een van die aandachtsfunctionarissen. „Ambtsdragers, maar ook anderen, kunnen ons advies vragen over situaties waar ze tegen aanlopen. Daarnaast geven we trainingen aan kerkelijk werkers. Binnen onze eigen organisaties hebben we ook gewerkt aan het vergroten van de kennis over huiselijk geweld.”
Het gaat daarbij om uiteenlopende situaties. Verbruggen: „Emotionele mishandeling zien we het meest. Dan krijgen kinderen niet de liefde en zorg die ze nodig hebben of worden ze bijvoorbeeld vernederd of negatief bejegend door ouders. Dat komen we in de hulpverlening vaker tegen dan gebroken botten.” Van den Belt vult aan dat ze in haar werk geregeld hoort van een „ernstig verstoorde relatie” tussen ouders. „Die veroorzaakt ook vaak een gevoel van onveiligheid bij de kinderen.”
Niet-pluisgevoel
De hulpverleners ervaren bij velen openheid in het gesprek over huiselijk geweld. Verbruggen: „Iedereen vindt dat kinderen veilig moeten opgroeien. Veel kerken en scholen zijn bezig met het ondersteunen van ouders in de opvoeding. Ook is mijn indruk dat de kennis over huiselijk geweld in de breedte van de achterban groeit.”
In de praktijk blijken velen het echter lastig te vinden iets te doen met signalen over mogelijke mishandeling of misbruik. „Mensen zijn vaak voorzichtig: „Zie ik het wel goed? Straks heb ik het mis.” En dan gebeurt er uiteindelijk niets. Daardoor kunnen onveilige situaties blijven voortbestaan.”
Van den Belt: „Het is belangrijk om niet weg te kijken bij mogelijke signalen. Als mensen een niet-pluisgevoel hebben, blijkt er vaak inderdaad iets aan de hand te zijn. Als een ouder in jouw bijzijn bijvoorbeeld enorm uit zijn slof schiet naar een kind, kun je je afvragen: hoe zou dat gaan als ik er níét bij ben? Het is belangrijk om dat bespreekbaar te maken.”
Van den Belt zegt dat de aandachtsfunctionarissen vooraf kunnen meedenken over het op een goede manier bespreekbaar maken van een situatie die vragen oproept. „Het is de toon die de muziek maakt. Het is belangrijk dat je niet veroordelend bent, maar naast de ander staat en feitelijk benoemt wat je waarneemt.”
Verbruggen: „Ga ervan uit dat iedere ouder in principe het beste zoekt voor zijn kind. Als een moeder blauwe plekken veroorzaakt, zit daar iets achter. Misschien ervaart ze onmacht in de opvoeding of zijn andere problemen haar boven het hoofd gegroeid waardoor ze op een verkeerde manier reageert. In een traject van hulpverlening kunnen we op dergelijke vragen een antwoord zoeken.”
Wie met huiselijk geweld te maken heeft, kan ook aankloppen bij het advies- en meldpunt Veilig Thuis. „Dat is hét orgaan waar zorgen over huiselijk geweld kunnen worden gemeld en waar deze worden opgepakt”, zegt Verbruggen. „Wij werken geregeld samen met Veilig Thuis, consulteren het en verwijzen ernaar door.”
Soms ervaren mensen een drempel om dit advies- en meldpunt te benaderen, omdat ze er een negatief beeld van hebben. „Deels wordt dat veroorzaakt doordat Veilig Thuis niet altijd voldoende kennis heeft van de context van reformatorische christenen. Wij hechten eraan dat dit onbegrip niet leidt tot zorgmijding. Onze aandachtsfunctionarissen helpen graag om adequaat te adviseren bij zorgen over huiselijk geweld én leggen zo nodig contact met Veilig Thuis.”
Open cultuur
Voor de komende jaren ligt er nog voldoende werk, stellen de beide hulpverleners vast. Ze wijzen erop dat toerusting van (nieuwe) ambtsdragers door trainingen nodig blijft. Ook noemen ze het een uitdaging het project huiselijk geweld steeds weer bij de kerken onder de aandacht te brengen, zodat mensen weten dat ze bij de aandachtsfunctionarissen terechtkunnen. „We hebben net een nieuwe flyer over huiselijk geweld uitgebracht en zullen kerkenraden vragen die een plek in het folderrek te geven”, zegt Van den Belt.
Een belangrijk punt voor Verbruggen is ook het werken aan een open cultuur. „Het is van belang dat mensen kwetsbaar durven zijn en hulp durven vragen als ze onmacht ervaren in de opvoeding. En dat er een sfeer is waarin we elkaar erop durven aanspreken als we zaken mis zien gaan. Juist in de kerkelijke gemeente zou dat mogelijk moeten zijn. Op dat vlak vallen er nog wel een paar slagen te maken.”