Wegkijken bij seksueel misbruik is de dader helpen
Seksueel misbruik is verschrikkelijk. Vinden we allemaal. Daar moet zo snel mogelijk een einde aan komen. Vindt iedereen. Maar hoe? Het begint bij niet wegkijken. En juist dat doen we massaal, laat journalist Rinke Verkerk haarscherp zien in haar nieuwste boek.
Na het lezen van ”Het hele dorp wist het” voel je tot in je botten: het kwaad van seksueel misbruik woekert overal. Het kan onder je neus plaatsvinden. Het slachtoffer kan je dochter zijn, of haar beste vriendin. De dader een familievriend die al jaren over de vloer komt. Seksueel misbruik wordt gepleegd door zogenaamd „keurige daders, uit keurige gezinnen, met keurige banen en een keurige reputatie”. Dus wie meent bij een keurige groep te horen (de reformatorischen bijvoorbeeld), veilig is het daar allerminst.
Die waarheid onder ogen komen –en dat kan niet anders, als je dit boek serieus neemt– geeft een extreem onveilig gevoel. Wie om mij heen kan ik nog vertrouwen? Wie ben ik zélf in dit plaatje? Die beweging van ”wij” naar ”ik” is belangrijk. Ja, wegkijken doen we massaal. Wij mensen, wij christenen, wij reformatorische gezindte. Maar zelfs deze toch wel forse zinnen kunnen we beamen zonder dat ze ons raken, zonder dat er ook maar iets verandert.
Want wie zijn ”we”? In elk geval een bepaalde groep. En zolang ik mezelf als onderdeel van een groep zie, vlieg ik mee in de formatie. Houd ik me uit lijfsbehoud aan de (ongeschreven) groepsregels. Leef ik en laat ik leven, omwille van de groepsvrede. Zolang ik maar bij ”we” hoor, voel ik me veilig, en wie wil dat niet? Maar om seksueel misbruik werkelijk een halt toe te roepen, zal ik me moeten losmaken van de groep. Zal ik mezelf in de spiegel moeten aankijken en zeggen: Niet wij, maar ik. Ik wil het niet zien. Ik keek ooit weg, uit zelfbescherming, uit eigenbelang. En daarmee hielp ik de dader.
Dat is wat Rinke Verkerk doet, en wat haar boek zo ijzersterk maakt. Rinke heeft ooit weggekeken in een misbruikkwestie, en dat zit haar jaren later danig dwars.
De dertienjarige Rinke wil eigenlijk niet naast Lenneke (gefingeerde naam) fietsen, maar alleen naast haar is nog plek. En vooruit, het is nog maar 6 kilometer naar huis. Maar dan begint Lenneke te vertellen dat het niet goed met haar gaat, dat ze gepest wordt en dat haar opa nog maar pasgeleden aan haar gezeten heeft.
Rinke is er achteraf stil van, maar laat het voor wat het is. Voortaan fietst ze net wat alerter langs het huis van de betreffende opa (Leen Veenstra, ook gefingeerd), en ze mijdt Lenneke. „Ik had zo’n gevoel dat ze… tsja… vermoeiend was? Vies misschien zelfs? Alsof ze als ik te veel ruimte voor toenadering gaf, aan me vast zou blijven plakken en ik niet meer van haar los zou komen.”
Twintig jaar later komt Lennekes verhaal door persoonlijke omstandigheden weer boven bij Verkerk, en daarmee de schaamte. Hoe jong Verkerk destijds ook was, ze heeft meegedaan aan iets waarvan ze nu weet dat het ”victim blaming” heet. Het slachtoffer van seksueel misbruik krijgt de schuld. Iva Bicanic, therapeut en directeur van het Centrum Seksueel Geweld, een van de experts die Verkerk voor haar boek sprak, zegt: „Zo zijn er in alle gevallen van seksueel misbruik drie partijen. De dader. Het slachtoffer. En de rest. De dader geeft het slachtoffer de schuld. Het slachtoffer geeft zichzelf de schuld. En de rest? Die geeft het slachtoffer ook de schuld. De dolk komt, hoe dan ook, altijd terug in de rug van het slachtoffer.”
Waarom geven omstanders het slachtoffer de schuld? Omdat het misbruik anders te dichtbij komt. Lenneke moet wel een beetje vies en apart zijn, want anders zou iedereen een Lenneke kunnen zijn. Zou ik het zelf kunnen zijn. Die waarheid onder ogen zien is te moeilijk.
En stel dat ik Lennekes kant kies, wat verlies ik dan allemaal? Welke verhoudingen staan er op het spel? Wat blijft er over van mijn reputatie, van de rust in de kerk, in de familie, in het dorp?
Ivanic zegt: Je hebt de spin (de dader), de vlieg (het slachtoffer), maar seksueel misbruik gaat vooral over het web, waarin omstanders verstrikt raken. Het web van wegkijken, zelfbehoud, verlegenheid en onmacht. Van afzwakken en betwijfelen tot we iets ingekapseld hebben wat voor onszelf geen gevaar meer oplevert.
Van ik naar zij
Lenneke is door haar opa betast bij het bessen plukken. Ze zei nee, maar hij deed het toch. Het is bij één keer gebleven. Lenneke vertelt dit verhaal keer op keer. Het is schrikken hoe snel deze informatie een typische afzwakkende omstandersreflex oproept. Is het nu echt zo erg? Of, zoals Verkerk het beschrijft: „Die Lenneke, die moeten we niet al te serieus nemen. Je moet niet de indruk wekken dat je op haar of op haar verhaal zit te wachten. Want Lenneke is een aandachtstrekker. Je komt niet zomaar meer van haar af.”
Als Verkerk Lenneke na twintig jaar weer opzoekt, blijkt die –zoals zo veel misbruikslachtoffers– niet het meest beschadigd te zijn door het misbruik zelf, maar door de reactie van de omstanders. Door de negatieve gedachten die ze over zichzelf heeft, en die de reactie van de omstanders alleen maar bevestigen. Het is een selffulfilling prophecy geworden.
Verkerk doet nu het tegenovergestelde van wegkijken: samen met Lenneke zoekt ze alles tot op de bodem uit, en geeft er woorden aan. Hoofdstuk na hoofdstuk wordt het web van omstanders ontward. De hoofdstukken dragen titels als: ”De meester”, ”Het politieonderzoek”, ”De familie”, ”Het dorp”, ”De school”, ”Het kantoormeisje”.
Lenneke blijkt niet het eerste slachtoffer van haar opa Leen te zijn. Dat waren zijn dochters, onder wie Heleen, de moeder van Lenneke. En later Guusje, die Leen Veenstra op kantoor hielp. Zij werd stelselmatig door hem verkracht.
Een meester op Lennekes basisschool ontwikkelt lessen seksuele voorlichting. Hij voert een kringgesprek over dingen die volwassenen niet met kinderen mogen doen. Zo leert Lenneke taal voor wat haar zal overkomen. Ook plaatst hij een brievenbus in de klas waar Lenneke een briefje in doet: „Wat u zei in de vorige les, over dat volwassenen niet aan kinderen mogen zitten, dat heeft mijn opa bij mij gedaan.” De meester herkent het handschrift, praat met Lenneke, en daarna ook met haar moeder. Hij komt als een van de meest doorpakkende omstanders uit de bus, naast Nelis, de zoon van Leen, die in de zaak van zijn vader werkt en hem confronteert met de zaak-Guusje.
Maar ook de meester deinst op een gegeven moment terug. Hij komt Leen Veenstra geregeld tegen en wil geen ruzie met hem. Lenneke voelt zich veilig bij hem en stelt zich daarom heel aanhankelijk op. Daar voelt hij zich ongemakkelijk bij. Straks denken ze nog dat hij…
Lennekes moeder Heleen pakt eveneens best goed door. Ze getuigt tegen haar vader in de zaak-Guusje, waardoor hij in de gevangenis belandt. Ze neemt Lenneke volstrekt serieus. Maar door haar eigen verleden kan ze nauwelijks met Lenneke over het gebeurde praten.
Leen Veenstra kwam wegens goed gedrag eerder vrij, en het dorp heeft zich ook maar weer welwillend om hem heen geplooid. De familie Veenstra is besmet, dat weet iedereen. Maar verder praat je nergens over en ga je over tot de orde van de dag. Ook Heleen. Hier is Lenneke slachtoffer van geworden. Lenneke wist niet dat haar opa drie jaar vast heeft gezeten voor het misbruik van Guusje. Ze wist alleen dat ze van haar moeder altijd eerst moest bellen of oma ook thuis was, voor ze naar opa en oma mocht. Lenneke praat volop over het misbruik. En zo krijgen de mensen een afkeer van Lenneke, niet van Leen Veenstra. De spin zit koninklijk in zijn web.
Van zij naar wij
Draad na draad neemt Verkerk je mee door het web. Je voelt de kleverige draden, je ziet het draaien rond de spin, die altijd naar iedereen vriendelijk blijft, je ziet de weerloze vlieg ingekapseld raken. En je denkt: ja, dit doen wij met elkaar. Tegelijkertijd rijzen allerlei vragen. Had de meester meer moeten doen? Had Heleen haar kinderen precies moeten vertellen wat opa op zijn kerfstok heeft? Wat gebeurt er als iedereen de waarheid zou spreken tegen iedereen, onverbloemd? Verkerk schrijft dat haar boek op een bepaalde manier een test is. „Zijn geheimen werkelijk beter af in het licht? Is het altijd beter om seksueel misbruik onder ogen te zien, aan te wijzen, de misbruiker ter verantwoording te roepen, het misbruik te stoppen, over misbruik te vertellen? (…) Wat gebeurt er als Lenneke gaat praten? Wat gebeurt er als de familie gaat praten? Als ik kom praten? Als ik ga schrijven? Verlicht dat de pijn van het geheim? Kan het misschien zelfs helend werken voor de generationele doorwerking van seksueel misbruik, slachtofferschap, daderschap en omstanderschap in de familie? En als het antwoord ”ja” is: geeft dat ons, omstanders, vastgedraaid in onze eigen vermijding van seksueel misbruik, voldoende moed om niet langer weg te kijken?”
Van wij naar ik
Die vraag kijkt mij nu recht in het gezicht. Verkerks boek over de rol van omstanders is meer dan overtuigend. Daar heeft ze alles aan gedaan: behalve Leen zelf (die overleden is) heeft ze Lennekes familieleden een voor een bevraagd, politiedossiers doorgenomen, experts geraadpleegd. Haar boek bevestigt de noodkreet die psychosociaal therapeut Bas van Dijk vorig jaar in deze krant publiceerde (RD 13 april 2023): „Door onze houding houden we misbruik in de reformatorische gezindte zelf in stand.”
Van Dijk noemde voorbeelden uit zijn praktijk. „Moet ik vertellen van de jonge vrouw en moeder, als kind misbruikt, die daarover moet zwijgen om de familieband in stand te houden? Moet ik vertellen van de predikant die het meisje dat in haar pleeggezin werd misbruikt, aanraadde in een brief haar ‘pleegfamilie’ te bedanken voor de tijd dat ze onderdak kreeg in dat gezin en het zo goed moest maken? Of van de jonge man die de dader snel moest vergeven, omdat die precies een kind wilde laten dopen?”
Wanneer stopt het afzwakken en toedekken? Welke moed heb ik nodig om niet langer weg te kijken bij seksueel misbruik? De moed om alleen te durven staan. De moed om het eigen misbruikverhaal te delen, ook als dat op onwil stuit. De moed om ermee naar de politie te gaan, terwijl je familie je erom zal haten. De moed om keurige, brave medeburgers hun (seksuele) zonde aan te zeggen. De moed om een grote machtige spin aan te spreken. In de reformatorische gezindte wemelt het van de spinnen: machtige mensen op vooraanstaande posities, die maar zelden aangesproken worden op hun gedrag. Keurige, vrome, ernstige spinnen. Predikanten, ambtsdragers, directeuren. Durven we de kant van een onbeduidend vliegje te kiezen, ten koste van onze goede band met zo’n spin? Het is waar dat sommige spinnen onterecht beschuldigd werden van misbruik. Maar dat mag nooit een excuus zijn om verhalen van slachtoffers bij voorbaat al niet zo serieus te nemen.
Hebben wij „een sterke rug, een zachte voorkant en een wild hart”, zoals bestsellerauteur Brené Brown het in haar boek ”Verlangen naar verbinding” noemt? Durven we onze mond open te doen en de waarheid te spreken, ook als die ons niet in dank wordt afgenomen? Durven we moedig te zijn, als we ons tegelijkertijd bang en alleen voelen? Het web houdt gevangen, maar de waarheid maakt vrij. Dat geldt zelfs voor daders. Maar wie de waarheid (mede) ten onder houdt, zondigt tegen de Waarheid Zelf.
Het hele dorp wist het, Rinke Verkerk; uitg. De Correspondent; 288 blz.; € 22,-