Kerk & religie
Was Mary Winslow te gunnend? Genade maakt nu eenmaal gunnend

Op haar veertigste was ze al weduwe en moeder van tien kinderen. Maar God heeft betoond dat Hij „weeuw en wees in twistgedingen en in kommer staande houdt”. Mary Winslow was haar naam.

Jan van ’t Hul
Het graf van John Whitmore Winslow en zijn grootmoeder Mary Winslow op begraafplaats Royal Leamington Spa Cemetry (Warwickshire, Engeland). beeld RD
Het graf van John Whitmore Winslow en zijn grootmoeder Mary Winslow op begraafplaats Royal Leamington Spa Cemetry (Warwickshire, Engeland). beeld RD

Op 28 februari 1774 (250 jaar geleden) werd Mary Forbes in St. George, een kleine stad op een van de Bermuda-eilanden in de Atlantische Oceaan, geboren. Haar voorgeslacht kwam uit Schotland. Ze was nog maar 17 jaar toen ze trouwde met Thomas Winslow, een Brits officier die op de Bermuda-eilanden was ingekwartierd. Enkele jaren later verhuisde het jonge echtpaar naar Engeland. In 1815 emigreerden ze met hun kinderen naar Amerika. Daar maakte Mary een tijd van geestelijk reveil mee, de Second Great Awakening, maar daar overleed ook haar man Thomas. Later keerde ze terug naar Engeland, waar ze op 80-jarige leeftijd overleed. Zo zag haar levensloop er uit. Dit is haar curriculum vitae. Maar er was met Mary Winslow nog iets meer aan de hand.

Al in haar jonge jaren had Mary last van haar zondige aard. Ze schreef daarover: „Hoe kan zo iemand als ik naar de hemel gaan? De hemel is een goede plaats, en alleen goede mensen gaan ernaartoe. O, kon ik maar ophouden van zondigen en Gods geboden onderhouden.”

De wereld had zijn begeerlijkheid verloren. Voor het oog had Mary alles wat haar hart bekoren kon. „En toch was ik steeds ongelukkig. Ik was een zondares, en deze heimelijke overtuiging overschaduwde elk vooruitzicht en vergalde iedere beker.”

Mary was wel treurig, en haar geest rusteloos; toch was ze niet zonder hoop. In haar ziel werd ze reeds „de schemering der genade” gewaar. „Mijn ziel begeerde wat de aarde niet kon geven. En toch kon ik aan niemand verklaren wat ik nodig had, noch wat ik gevoelde. Ik was ongelukkig, en op sommige tijden ellendig. Mijn vermoeide ziel dorstte naar hetgeen ik niet bezat.”

Mary voelde zich nog onwetend aangaande de dingen van het Koninkrijk der hemelen. Maar ze wist wel dat ze een Borg nodig had. Toen kwam er heuglijk nieuws, vers uit de hemel: „Plotseling brak er licht door in mijn ziel. Het was alsof Jezus voor mij stond en deze gezegende woorden sprak: „Ik ben uw zaligheid.” Ik zegende de blijde tijding waarop mijn hart en ziel ”Amen” zeiden. Jezus was bij mij. Hijzelf had gesproken. Ik had de Heere gezien, Zijn stem gehoord, mijn ziel was gered, mijn zware last was verdwenen. De banden des doods, waarin ik zo lang bevangen was geweest, vielen van mij af. Mijn geest was vrij en het was alsof ik tot de hemel opsteeg in het zoetste en rijkste genot, terwijl mijn hart met onuitsprekelijke blijdschap werd vervuld.”

Dagboeknotities

Mary Winslow heeft eindeloos veel brieven geschreven. Ze schreef aan „lieve vrienden” en een „lieve lady”, aan „geliefden in de Heere”, aan haar moeder, kinderen en kleinkinderen, aan beproefde vrienden en medepelgrims op de weg naar Sion. Ze schreef over het leven der genade en geestelijke strijd, over een leven dicht bij de Heere, met de eeuwigheid in de gedachten en vaak de gelukzaligheid al in haar hart. In korte en langere brieven bemoedigde ze anderen, gaf ze raad en spoorde ze aan om God te zoeken en meer te denken aan de dingen die boven zijn dan aan de dingen van beneden, want de wereld gaat toch een keer voorbij. In een van haar brieven had ze het over „iemand die al in de hemel opgenomen is”. Ze schreef: „Zij was u allen dierbaar, maar Hem was ze nog veel dierbaarder. Terwijl hier iedereen verdrietig is, verheugt zij zich. Ze is niet ver bij ons vandaan. De hemel is dichtbij, dichterbij dan we denken. Alle smart en pijn zijn nu voorbij, alle tranen zijn van haar ogen afgewist. Zij bezit de woning die voor haar was bereid.”

Een van haar zonen, de latere predikant Octavius Winslow, gaf na de dood van zijn moeder haar brieven en nagelaten dagboek­notities uit. Dit boek, ”Life in Jesus”, verscheen in 1855 en werd vele malen herdrukt. In 1997 verscheen de Nederlandse versie, ”Mary Winslow, leven met Christus” (uitg. De Groot Goudriaan), van persoonlijke toelichtingen voorzien door W. van der Zwaag.

Tien kinderen

Winslows tien kinderen waren haar op het hart gebonden. Ergens schrijft ze: „Het komt mij voor dat mijn ziel in barensnood is voor mijn kinderen.” Dan bad ze: „O, liefste Heere, ik kan niet rusten totdat allen door U geroepen zijn en U gezegend zullen noemen.” Aan een van haar kinderen schreef ze: „Godvrezende ouders kunnen hun kinderen niet bekeren, dat kan God alleen. Maar zij kunnen ze tot Jezus leiden en hen opvoeden in de vreze des Heeren. En als zij dit gedaan hebben, hebben zij alles gedaan wat zij kunnen doen. Want de Heilige Geest alleen kan het hart veranderen en hierom moeten wij bidden, totdat wij hen veilig zien in de ark. Elk ogenblik dat zij daarbuiten zijn, is van gevaren vervuld. Zij moeten wederomgeboren worden. Christus heeft het gezegd.”

Anglicaanse Kerk

Bij Mary Winslow hebben sommigen toch ook wel wat bedenkingen. Enige tijd was ze onder invloed gekomen van de leer van de baptisten met betrekking tot de volwassendoop. Maar daarvan nam ze later afstand. Ook zou ze naar anderen toe soms te gunnend te zijn geweest; maar genade maakt nu eenmaal gunnend. Daar hoeft geen mens zich dus het hoofd over te breken.

Bezwaarlijk vinden sommigen het ook dat Mary Winslow altijd bij de Anglicaanse Kerk is gebleven, dat ze zich niet gevoegd heeft bij de dissenters (afgescheidenen). Ze was zeker wel ongelukkig met de godsdienstige vormendienst en de ceremoniën van de Anglicaanse Kerk. Ze bezocht ook graag de kerkdiensten van de dissenters, want ze leste haar dorstige ziel graag uit „elke bedding waar het levende water vloeide”, zoals ze zelf verwoordde. Evengoed zei ze: „Ik wil blijven waar ik ben, totdat ik een zuiverder en volmaakter deel van Christus’ kerk vind.”

Aan het graf

Diepe wegen zijn Mary Winslow niet voorbijgegaan. In 1816 stierf een jong dochtertje. Nog voordat het kindje begraven kon worden, overleed haar man, Thomas Winslow. Mary schreef: „Ik ben vernederd onder de machtige hand van God. Mijn ziel is neergebogen. De dood van mijn lieve kind was bijna overstelpend voor mij. Maar de dood van mijn lieve, mijn dierbare, nooit genoeg te betreuren man is de zwaarste beproeving die mij ooit ten deel is gevallen. (…) Ik vertrouw dat zijn ziel en die van mijn kleine zich nu verheugen in de heerlijkheid. Dat is mijn 
enige troost. Ik ben te zeer bedroefd om meer te schrijven.”

Korte tijd later schreef ze aan een van haar kinderen: „Deze smartelijke weg van Gods voorzienigheid heeft meer uitgewerkt om mij van de wereld af te wenden en mij meer de waarde van de eeuwige dingen doen zien. Gezegend zij de Heere voor al Zijn beschikkingen, het kwade zowel als het goede.” En ook schreef ze: „O, hoe komt het toch dat ik zo voortdurend de roede nodig heb?”

Op 3 oktober 1854 stierf Mary Winslow-Forbes. Haar zoon Octavius schreef toen: „Zij is gegaan tot de mirreberg en tot de wierookheuvel, totdat de dag aanbreekt en de schaduwen zullen vlieden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl
Meer over
Kerkgeschiedenis

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer