Christen op de universiteit: je mond houden of vrijuit spreken?
Wat als in de collegezaal het geloof in God wordt afgeserveerd? Als een hoogleraar stelt dat er allerlei soorten genders bestaan? Bijt je dan op je tong of sta je vrijmoedig voor je geloofsovertuiging? Drie christelijke studenten in gesprek over zelfcensuur.
Je mond maar houden omdat je bang bent dat medestudenten jouw mening niet accepteren. Een aanzienlijke minderheid van de hbo- en wo-studenten ervaart zelfcensuur, laat onderzoek zien (zie ”Onderzoek zelfcensuur”). Hoe is dat voor christelijke studenten? Durven zij te zeggen wat ze vinden? En hoe doen ze dat dan?
Over die vragen gaan drie christenen in gesprek: Koen Achterstraat (student geneeskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen), Emma Bosma (student kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht) en Marise Visser (student psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam).
Gekkie
Zelfcensuur is niet per se verkeerd, trapt Koen af. „Ik zeg soms snel iets waarvan ik achteraf denk: had ik beter niet kunnen doen. In die zin kan ik wel wat meer zelfcensuur gebruiken.”
Emma herkent dat. Zo heeft ze er spijt van dat ze haar mond opentrok tijdens een van de eerste colleges filosofie. „Het ging erover dat filosofen uit de oudheid geloofden in een God Die de aarde heeft geschapen en daarvoor zorgt in Zijn voorzienigheid. Er werd over gesproken alsof het een sprookje was waar alleen mensen eeuwen geleden in geloofden. Ik heb toen gezegd: „Maar meneer, ik ben orthodox christen en geloof nog steeds dat God mij elke dag leidt en voor deze aarde zorgt.” Midden in het college. Van alle kanten kreeg ik boze blikken. Ik besefte: nu is de toon gezet. Voor mijn gevoel zette ik mezelf op een negatieve manier neer. Alsof ik de gekkie ben die gelooft in een onzinnig sprookje.”
Openbare kritiek kan negatief uitpakken, weet ook Marise. Ze herinnert zich een college neuropsychologie over de verschillen tussen het brein van man en vrouw. De docent begon met een verontschuldiging en vijf dia’s uitleg over waarom ze alleen deze sekses zou behandelen. „Toen iemand daar een kritische opmerking over maakte in de groepsapp, kreeg hij zó veel haat over zich heen: „Wie zo denkt, moet geen psychologie studeren.” En: „Jij gaat het echt niet overleven in de maatschappij.””
Zelf gaat Marise niet en plein public de discussie aan. „Wel geef ik in persoonlijke gesprekken aan dat ik christen ben en dat mijn geloof deel uitmaakt van mijn identiteit. Dan vragen mensen al snel verder.”
Koen knikt. „Klopt, mensen zijn echt geïnteresseerd. Dat is me alles meegevallen. Ik zou nooit zoiets in een hoorcollege zeggen als Emma, maar er zijn ook geen situaties geweest waarin ik bewust m’n mond hield. Misschien ligt dat aan Nijmegen of aan geneeskunde – bij die studie zijn man-vrouwverschillen evident.”
Marise: „Verontschuldigen ze zich dan niet omdat het alleen over man en vrouw gaat?”
Koen: „Bijna nooit. Alleen bij een college over gender ging het er eventjes over.”
Doopvont
Op de Amsterdamse VU is dat anders. Marise is daar actief in de studentenraad voor de Vrijmoedige Studentenpartij. Die werd vorig jaar opgericht omdat de vrijheid van meningsuiting op de universiteit zou worden beperkt en de censuur zou toenemen. Marise komt in het bijzonder op voor christelijke studenten. „Mensen zeggen vaak tegen ons: Wat goed dat jullie je mond opentrekken; dat durf ik niet. Ook bij C.S.F.R., waar ik op zit, hoor ik die geluiden.”
Wat houdt mensen dan tegen?
Marise: „Je wilt geen buitenbeentje zijn, zeker niet in kleine werkgroepen. Ook komen medestudenten soms aan met argumenten waar jij geen weet van hebt. Ik heb zelf weleens meegemaakt dat iemand allerlei onderzoeken aanhaalde waaruit zou blijken dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen. Die studies ken ik niet. Tja, wat moet je dan zeggen?”
Emma: „Vaak vinden mensen religieuze argumenten niet steekhoudend. Daarom vind ik het lastig in hoeverre mijn christelijke identiteit een rol in mijn onderzoek mag spelen.”
In hoeverre zien jullie daar ruimte voor?
Emma: „Bij kunstgeschiedenis heb ik profijt van mijn christelijke achtergrond. Als ik een doopvont zie met een man en zeven zielen, weet ik direct dat het over Noach gaat. En als ik een plaatje zie van hel en hemel, heeft dat voor mij dezelfde lading als voor mensen in de middeleeuwen: het gaat om leven of dood. Het is volgens mij superwetenschappelijk om ook in je onderzoek die lading eraan te geven.”
Koen: „Bij geneeskunde zijn ze fan van reflecteren. Bij dat eindeloos schrijven over jezelf en je ontwikkelingen vinden ze het alleen maar mooi als je niet doorsnee bent. Ik kan dan uitleggen dat mijn diepste waarden en drijfveren vanuit het geloof komen.
Tegelijk heb ik er geen problemen mee om bij opdrachten de evolutietheorie als uitgangspunt te nemen. Die is wetenschappelijk gezien goed te onderbouwen, hoewel er ook zeker goede tegenargumenten zijn. Ik zie het zo: op de middelbare schrijf je ook weleens iets omdat je docent het fijn vindt, al is het niet precies je eigen mening. Je wilt toch graag een 8 halen.”
Hoe kun je als christen het beste omgaan met gevoelige thema’s als gender?
Emma: „Soms is zwijgen verstandig, zoals Koen zei. Toen iemand in een werkcollege vertelde over haar transitie, was iedereen heel positief en steunend. Ik dacht: volgens mij houdt een wijze vrouw nu haar mond. Een vorm van zelfcensuur, ja. Maar ik ga dan geen stennis schoppen. Ik heb niet gezegd wat ik vind, maar ook geen dingen waar ik niet achter sta.”
Koen: „Een open houding naar anderen is belangrijk. Wees nieuwsgierig. Misschien zet je daardoor anderen aan het denken over hun eigen opvattingen.”
Marise: „Zo probeer ik ook te doen. Vertel hoe jij erover denkt, maar presenteer het niet als de harde waarheid waarin iedereen moet geloven. Daarmee overtuig je mensen echt niet. Iedereen slaat dan dicht.”
Emma: „Grappig, want dit is natuurlijk het toppunt van Verlichting: iedereen heeft zijn eigen waarheid.”
Koen: „Ho ho, dit is wat anders. Je doel is wel degelijk de ander te overtuigen. De vraag is: hoe bereik je dat? Door de ander na te laten denken of je eigen mening keihard op te leggen? Sowieso niet door dat laatste.”
Marise: „Ik merk dat goede gesprekken uit vriendschappen voortkomen. Je leert elkaar beter kennen, gaat dingen delen en krijgt daar vragen over. Ik probeer te voorkomen dat anderen het gevoel krijgen dat zij dit eigenlijk ook moeten geloven. Dat leidt tot ruzie.”
Emma: „Het is ook niet nodig. Jij hoeft anderen niet te bekeren, dat doet Jezus wel. Door het christen-zijn op een positieve manier voor te leven bereik je veel meer. Een positieve mindset mis ik nog weleens, bijvoorbeeld in mijn vriendenkring. Dan denk ik: kom op, jongens, we zijn toch christen? Dat geeft toch levensvreugde in plaats van dat je alleen maar zwaar en moeilijk doet over alles wat niet mag?”
In hoeverre zijn jullie op de middelbare school goed voorbereid op de universiteit?
Koen: „Heel waarschuwend: „Bereid je goed voor op de enge wereld” – haha. Maar in Nijmegen heb ik het nooit echt moeilijk gehad, ik vind het zelfs makkelijker dan op de middelbare. Daar was iedereen hetzelfde, ik had het weinig over geloof. Op de universiteit ben je als christen onderscheidend. Dat is makkelijker dan deel zijn van een groep dezelfde soort mensen die allemaal net wat andere keuzes maken.”
Marise: „Ook op mijn middelbare school werd zo’n beeld geschetst: Als je in de wereld komt, dan krijg je moeilijke vragen. Je krijgt natuurlijk ook vragen, maar niet zo aanvallend als wordt voorgesteld. Mensen zijn juist geïnteresseerd, valt mij op. „Ga je dan ook naar de kerk?” Of: „Oh, dan drink je toch nooit alcohol?” Dat ervaar ik niet als druk. Het is meer de universiteit die vrijuit praten lastig maakt.”
Emma: „Het is een zegen om als christen te mogen studeren. Het biedt de kans aan de wereld te laten zien dat het geloof geen last, maar een lust is. Dat naar de kerk gaan meer waarde heeft dan op zondag brak in je bed liggen.”
Koen: „Als iemand vraagt naar mijn weekend, benoem ik altijd dat ik naar de kerk ga.”
Emma: „Ja, en dan vertel ik dat ik een goede preek heb gehoord. Dan komt er vanzelf een wedervraag. Door gesprekken met anderen besef ik waarom het leven als christen zo goed is. Medestudenten worstelen soms zo met zichzelf. Wij kunnen ons verhaal altijd bij Iemand kwijt. We hebben een God Die aan ons denkt, om ons geeft. We weten dat wij intrinsieke waarde hebben, hoezeer wij het leven ook kunnen verpesten.”
Wat moet het voorgezet onderwijs meegeven aan leerlingen uit vwo 6 en havo 5?
Koen: „Schets geen doembeeld, dat is absoluut onjuist. Refoscholen kunnen beter in de eerste klas bespreken hoe je christen bent op het vwo.”
Marise: „Ze doen het niet per se slecht. Maar leerlingen moeten ook horen dat ze niet bang hoeven zijn zichzelf te uiten. Op de universiteit wordt jezelf zijn omarmd. Die kans mag je aangrijpen. Zie het als een mooie mogelijkheid om te vertellen hoe jij denkt. Het is goed dat je daar zelf ook bij stilgezet wordt. Die positieve kanten heb ik gemist in de voorbereiding.”
Emma: „Inderdaad, terwijl ik juist op de universiteit heb geleerd hoe je op een positieve manier christen kunt zijn. Op de middelbare lukte dat niet. Je hoefde je daar ook niet te presenteren als christen. Het moeilijke zit ’m in de verschillen binnen het christelijk geloof. Zo zijn er ook christenen die uitgaan en seks voor het huwelijk geen probleem vinden.”
Waarom heb je daar last van?
Koen: „Een van de moeilijkste vragen die ik kreeg was: „Jullie zijn allemaal christenen, jullie lezen hetzelfde Boek. Hoe kan het dat jullie zo verschillend doen?” Da’s een hele lastige.”
Emma: „Ik heb een jaartje hbo-theologie gestudeerd op de Viaa in Zwolle. Hoewel ik daar superveel heb geleerd, ben ik ontzettend blij dat ik er weg ben. Iemand zei eens: „Als jullie mij niet accepteren als homo, geloven jullie niet in God. Want God accepteert iedereen.” Nou, dan wordt even alle grond onder je voeten weggeslagen. Medechristenen kunnen bijna agressief worden: je zit aan de Naam van míjn God. Op de uni krijg je soms heel bijzondere vragen en je antwoorden begrijpen ze niet altijd. Maar je mag er wel gewoon je plekje innemen.”
Marise: „Universiteiten doen erg hun best om inclusief te zijn. Ze zouden dus ook moeten openstaan voor christenen. Naar mijn idee geldt dit wel pas als je in hun straatje gaat.”
Emma: „Het is oké als je je conformeert aan de mainstreammening. Maar jij mag de moed hebben om je mond open te trekken. Ga ervan uit dat elke mening telt; dus ook jouw mening. Haak gewoon aan op die inclusiviteit.”
Koen: „Vergeet niet dat christenen ook niet inclusief zijn, hè. Vaak realiseren we ons niet dat we absurde ideeën hebben. Geen abortus, wie verzint dat nou? Hoewel mensen dat raar vinden, luisteren ze eigenlijk altijd naar mijn mening. Wij kunnen leren van hun open houding. Ik denk weleens dat reformatorische mensen die oprechte interesse veel minder naar anderen toe hebben. Willen we echt weten hoe zij denken? Volgens mij sluiten wij ons eerder af en praten we over onze eigen standpunten. Terwijl het je taak is om in gesprek te gaan.”
Marise: „Ik merk dat wij echte praters zijn. Veel studenten zijn wat stiller. Voor die groep is het moeilijker dan voor mensen die meedoen aan een interview als dit.”
Koen: „Goede opmerking. We zitten hier wel met een specifiek groepje.”
Marise: „Voor mensen die het lastig vinden kan een christelijke studentenvereniging helpen. Daar leer je medechristenen kennen bij wie je altijd kunt aankloppen als je ergens mee zit. Ook de Bijbelkringen zijn fijn.”
Koen: „Eens. Het is alleen al fijn dat je geregeld mensen tegenkomt die dezelfde basis hebben. Het zou goed zijn als het voortgezet onderwijs stimuleert dat je een christelijke studentenvereniging zoekt.”