Wie schrijft er straks nog over de kleine kerkgeschiedenis?
Blijft de kleine kerkgeschiedenis in beeld? Jongeren hebben er, doorgaans, niet veel mee. En een groot aantal scribenten over dit thema is op leeftijd of is ons reeds ontvallen. Hoe moet het straks met de vrome verhalen van vroeger?
Fred van Lieburg, hoogleraar religiegeschiedenis aan de faculteit der geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam, houdt zich van jongsaf bezig met de kleine kerkgeschiedenis. „Het is het terrein van mijn eigen voorgeslacht, maar het is ook een belangrijk onderdeel van de grotere kerkgeschiedenis. Ook als beroepshistoricus heb ik een zwak gehouden voor onderzoek naar de gewone mensen op de rechterflank van de gereformeerde gezindte.”
In het genre van de kleine kerkgeschiedenis worden vooral veel stichtelijke artikelen geschreven, constateert Van Lieburg. „En dat mag. Elke vorm van geschiedschrijving heeft zijn eigen bestaansrecht. Als historicus vind ik het wel jammer dat je met een teveel aan stichtelijkheid een stuk versmalling van de realiteit creëert. Ik zou dit thema graag willen plaatsen in het grotere geheel van het maatschappelijke leven. Je doet de geschiedenis geen recht als je alleen maar schrijft over de dierbaarheden van het oude volk. Want ook vroeger was alles niet even stichtelijk, en was iedereen niet zo vroom als we soms zouden willen. Lees oude kerkelijke notulenboeken. Ook in het verleden waren er tuchtzaken, ruzies in families, problemen onder de jeugd. Als je alleen maar de bevindelijke nostalgie voor het voetlicht brengt, mis je de realiteit van de context van toen.”
Objectiviteit
Geschiedschrijving vraagt om objectiviteit en professionaliteit, stelt Van Lieburg. „Je ziet nog weleens dat scribenten de geschiedenis graag in hun eigen zuil willen trekken, of binnen hun eigen kerkgebonden visie. Maar je mag het verleden niet klakkeloos voor je eigen karretje spannen.”
De hoogleraar noemt het belang van de kleine kerkgeschiedenis groot. „Het gaat om de manier waarop onze voorouders hun weg zochten door dit leven. Zij beleefden de veranderingen in hun eigen tijd even intens als wij in onze onzekere wereld. In moeilijke sociale omstandigheden gaven zij gestalte aan hun geloof. Vaak was dat meer een kwestie van praktijk dan van theologische bespiegelingen of diepe ervaringen. Daarom moet je je niet verkijken op een paar gezaghebbende figuren met een dierbare bekeringsgeschiedenis. Het is niet evenwichtig om alleen de vrome anekdotes op te schrijven, of om in iedere alinea een Bijbeltekst te citeren. Het mag best iets nuchterder. Laten we professioneel met de geschiedenis omgaan. We moeten ruimte geven aan wetenschappelijke perspectieven en bereid zijn daar oorspronkelijk onderzoek naar te doen. Dat helpt ons juist extra goed om onze eigen tijd te duiden.”
Sommigen vrezen dat de aandacht voor kleine kerkgeschiedenis teloor gaat. Van Lieburg weerspreekt dat stellig: „Er vallen ouderen weg, maar ik zie andere scribenten die het stokje overnemen. Er is genoeg potentieel aan scribenten. Die jonge generatie heeft ook nog eens het voordeel dat allerlei bronnen gedigitaliseerd zijn. Daardoor is er meer documentatie boven water te halen. Ik zie ambachtelijk dus alleen maar vooruitgang.”
Stichtelijkheid
Zijn het vooral de bevindelijk gereformeerden die graag kennisnemen van de kleine kerkgeschiedenis? Van Lieburg: „Dat zou je denken als je alleen naar de stichtelijke levensbeschrijvingen kijkt. Buitenstaanders, maar ook veel kerkmensen, hebben daar niet veel meer mee. Maar het gaat erom hoe breed je de geschiedenis neemt en hoe je die presenteert. Er zijn verschillende groepen die eigenlijk dezelfde interesses hebben, en toch aparte wereldjes vormen. Zet Stichting Studie der Nadere Reformatie of de achterban van het kerkhistorisch tijdschrift Oude Paden eens naast het Dutch Bible Belt Network. Ik zou het erg toejuichen als hier bruggen geslagen worden. Ik weet zeker dat je dan ook meer jongeren erbij kunt betrekken, alsmede studenten en promovendi. De oogst is hier groot. Nu nog de arbeiders.”
Predikant en oefenaar
In zijn appartement in Vlaardingen legt Anthon Bel een oude foto op tafel. Op de foto staan Henk Florijn, Herman Natzijl, Piet van de Breevaart, Ad Ros, John Mastenbroek en Bel zelf. Dit zestal vormde in 1980 de redactie van de Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis. Een van de resultaten was de uitgave van ”Predikanten en Oefenaars”, een reeks boeken met levensschetsen van voorgangers uit de kleine kerkgeschiedenis. In 1999 verscheen het vijfde en laatste deel.
Bel was voorheen uitgever bij uitgeverij Den Hertog. Hij is auteur van biografieën van onder meer ds. G. van Reenen en ds. H. Ligtenberg en is lid van de redactie van het tijdschrift Oude Paden. Bel over het ontstaan van de redactie Bibliotheek van de Kleine Kerkgeschiedenis: „We vonden dat de kleine kerkgeschiedenis een witte vlek vormde in het kerkhistorisch landschap. In het begin werd de serie ”Predikanten en Oefenaars” goed ontvangen. Deel 1 werd een- en andermaal herdrukt. Deel 2 werd ook nog een keer herdrukt. Maar daarna liep de belangstelling terug. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat in deel 1 de meer bekende namen aan de orde kwamen. Hoe meer de reeks vorderde, hoe onbekender de voorgangers werden.”
Definitie
Het is niet eens zo eenvoudig om vast te stellen wat er wel en wat er niet onder kleine kerkgeschiedenis wordt verstaan, vindt Bel. „Daarom heeft de kleine kerkgeschiedenis een nadere definiëring nodig. Soms wordt daarmee de lokale of regionale kerkgeschiedenis bedoeld. Soms wordt er ook mee bedoeld de geschiedenis van kerken, kerkelijke gemeenten en kerkverbanden die ontstaan zijn tijdens of na de Afscheiding van 1834.”
De kleine kerkgeschiedenis is het waard om voor het nageslacht bewaard te blijven, vindt hij. „Daar moeten we met elkaar wel ons best voor doen. Je mag daar ook best kritisch in zijn, want niet alles is het waard om opgeschreven te worden. Een auteur moet weten wat hij schrijft, hoeft niet alles op te schrijven wat hij weet.”
Er verschijnen veel herdenkingsboeken van plaatselijke kerkelijke gemeenten. „Die zijn vooral interessant voor de gemeente zelf, gaan over kerkenraadsleden, kosters, verenigingsleiders en organisten. Gemeenteleden kennen zulke mensen nog, hebben hen misschien nog wel meegemaakt. Zulke boeken zijn voor zo’n plaatselijke gemeente waardevol, vooral als er iets over het geestelijk leven van het voorgeslacht geschreven kon worden. Er verschijnen ook veel levensbeschrijvingen van kinderen van God. Mensen lezen die graag tot hun persoonlijke stichting.”
Wulfert Floor
Het stichtelijk element in de kleine kerkgeschiedenis is van belang, vindt Bel. „Maar houd het eenvoudig en waarheidsgetrouw. Aan opgesmukte verhalen zit een zeer bedenkelijke kant. Het gevaar is namelijk groot dat een mens centraal staat. En wat de stijl betreft, soms hanteert men zo’n gezwollen taalgebruik dat je denkt: nou, dat kan wel wat minder. Waarom zijn de oefeningen van Wulfert Floor zo geliefd? Waarom wordt de catechismusverklaring van ds. G. van Reenen nog steeds gelezen? Vanwege hun eenvoud. Iedereen kan ze begrijpen.”
Het vastleggen van kleine kerkgeschiedenis vraagt wel om nuchterheid. Niet elke voorganger hoeft na zijn dood een eigen boek te krijgen, zegt Bel. „We moeten niet aan protestantse heiligenverering gaan doen. Van Kohlbrugge weten we dat hij gezegd heeft: „Wie mij begrepen heeft, schrijft geen boek over mij.” Maar wat is er veel over Kohlbrugge geschreven. Van een nog in leven zijnde predikant weet ik dat hij zelfs testamentair heeft vastgelegd dat er over hem na zijn dood geen boek mag verschijnen. Dat valt slechts te respecteren.”
In de categorie gedenkboeken treedt volgens Bel wel een zekere verzadiging op. „Bij de 150-jarige herdenking van de Afscheiding in 1984 is een stroom van boeken verschenen. Toen is het meeste wel gezegd. En dankzij ds. M. Golverdingen weten we nu over iemand als ds. G.H. Kersten en over de kerkscheuring van 1953 wel zo’n beetje alles.”