Het land van de stilte. Van de typisch falurode huizen. En van de versgebakken kaneelbroodjes die de haast uit de dag halen. Välkommen in Zweden.
Het is in de namiddag als de trein uit Kopenhagen het station van de Zuid-Zweedse stad Växjö, de toegangspoort van het landschap Småland, binnenrolt. Zweden is opgedeeld in 25 landschappen. Zo’n landschap is niet hetzelfde als een provincie en heeft geen bestuurlijke functie meer. De indeling in landschappen heeft een historische oorsprong. Nu geeft de indeling vooral informatie over de cultuur, het toerisme en de folklore van een gebied.
Achter het treinstation van Växjö staat een huurauto te wachten die ons reisgezelschap naar de eerste overnachtingsplek van de vierdaagse Zwedentrip zal brengen. Een waterig zonnetje breekt door het wolkendek heen. We laten de stad al snel achter ons en toeren door het Zweedse landschap. Glooiende heuvels, donkere bossen en grote keien tekenen de omgeving.
Hier en daar staat een rood huis dat in mijn gedachten onherroepelijk met Zweden verbonden is. De rode kleur wordt ook wel Zweeds rood of falurood genoemd. De verf heeft zijn kleur te danken aan het pigment dat gebruikt wordt bij het maken ervan. Dat pigment komt uit de kopermijn Falun in Midden-Zweden. Mijnwerkers ontdekten namelijk dat het residu van de koperertswinning houtrot voorkwam. Vanaf de zestiende eeuw gingen de rijken het gebruiken om hun huizen mee te verven in navolging van de Zweedse koning Johan III. Rond de achttiende eeuw gingen de kosten van de verf omlaag. Zo konden de armen er ook gebruik van maken. De welgestelden besloten daarop om hun huizen wit of beige te schilderen.
Bijzonder aan de falurode verf is dat die er onder verschillende weersomstandigheden anders uitziet. Als de zon schijnt, voert oranje de boventoon. Op een sombere, vochtige dag oogt het Zweedse rood met recht rood.
Recyclen
Behendig draait glaskunstenaar Morgan Persson de lange stok met aan het uiteinde een drankfles rond in de hete oven. Zijn hemdsmouwen opgestroopt. De lucht in de kleine werkruimte zindert van de hitte. Om de zoveel tijd werkt hij het glas iets bij door het met een tang in de gewenste vorm te duwen.
We zijn in Ösjöbol bij ”Persson and Persson”, de glasfabriek van Morgan en zijn vrouw Elin. Ösjöbol is een klein dorpje in Småland. In hun idyllische, witte huis aan een rustige, bijna autoloze bosweg, naast een spoorlijn die niet meer gebruikt wordt, runnen zij hun eigen bedrijf. Dat we op bezoek gaan bij het echtpaar is geen willekeurige keuze. Småland wordt ook wel ”the Kingdom of Crystal” genoemd. Het landschap heeft zijn naam te danken aan de talloze glasfabriekjes die er te vinden zijn. De oudste werd in 1742 opgericht door de Zweedse koning en is te vinden in Kosta.
Als Morgan tevreden is over het resultaat, doopt hij het glas voorzichtig in een oranje vloeistof om het een sierlijke, gekleurde rand te geven. Daarna laat hij het eindproduct afkoelen in de daarvoor bestemde oven. Het glaswerk moet langzaam afkoelen. Anders zou het barsten, legt hij desgevraagd uit.
Van flessen die anders weggegooid zouden worden, maakt Morgan drinkglazen, vazen en karaffen. Doordat hij glas recyclet, gebruikt hij 75 procent minder energie dan wanneer hij nieuw glas zou gebruiken voor zijn creaties.
Naast dat Morgan glas recyclet voor dagelijks gebruik, maakt hij ook kunstobjecten van glas. In een kleine ruimte, naast de glasfabriek, staan er een aantal op de smalle planken aan de wand te schitteren. Alle creaties zijn verschillend. Van ronde vormen met pastelkleuren en lijnen die door het glas lijken te zweven tot abstracte, zwarte voorwerpen die massief ogen.
Hoe die kunstobjecten tot leven komen? Morgan legt het graag uit. Eerst blaast hij het glas in de beoogde vorm. Daarna geeft hij het de gewenste kleuren en lijnen. En tot slot verwarmt hij het glas opnieuw en omhult hij het met een laag transparant glas. Zijn stukken zijn niet onopgemerkt gebleven. Ze zijn zelfs tentoongesteld in New York.
Al tijdens de uitleg door Morgan prikkelt een aangename geur onze neusgaten. Een kruidige, maar tegelijkertijd zoete geur. Na de rondleiding is het tijd voor koffie. En een goudbruin, warm kardemombroodje, gebakken door Elin. Hoewel er regen dreigt en de temperatuur rond de 12 graden is, zitten we buiten. We doen het Zweedse gezegde eer aan: ”Det finns inget dåligt väder, bara dåliga kläder”. Slecht weer bestaat niet. Slechte kleding wel. Terwijl ik een hap neem van mijn knapperige, verse kardemombroodje –het broertje van het kaneelbroodje– en luister naar het ruisen van de bomen, bedenk ik dat ik me wel kan vinden in dat gezegde. In ieder geval in Zweden met een kop verse koffie onder handbereik.
Feest
In het noordoosten van Småland, omringd door de dichte bossen en de uitgestrekte meren Toven en Ålsjön, is de plek waar we de tweede nacht zullen verblijven. We worden hartelijk verwelkomd door Peter en Lena Göransson, de gastheer en -vrouw van Tofvehult, een accommodatie in Gunnebo. Een plek om te genieten van de natuur, te slapen in een blokhut en te proeven van de gerechten die met liefde door Lena zijn gemaakt.
Met het hoofd gebogen en de rug gekromd worstelen we ons onder takken en tussen struiken en boomstammen door. Het gebaande pad ligt enkele meters achter ons. Gastheer Peter gaat voorop. Als geen ander weet hij eetbare natuurvondsten op te sporen. Op een kleine, lichte open plek houdt hij halt. Daar, op een bed van lichtgroen mos, groeit de zwarte trompetpaddenstoel. Een eetbaar exemplaar.
In heel Zweden geldt het ”allemansrecht”. Dat betekent dat je mag recreëren waar je wilt, mits je maar handelt uit respect voor de natuur. Natuurlijk zijn er beschermde plantensoorten, mag je geen vruchten wegnemen van een struik die op andermans grondgebied staat en gelden er in nationale parken andere regels, maar op openbare plekken mag je paddenstoelen, bosbessen en kruiden plukken in de vrije natuur.
Na de wandeling is het tijd voor het diner. De tafel in de eetkamer van het hoofdgebouw is gedekt. De kaarsen verspreiden een zacht licht. En de vele kamerplanten in de diepe vensterbanken en lijstjes aan de wand geven het gevoel van thuis.
Als we ons het voorgerecht –waarbij paddenstoelen en kruiden uit de vrije natuur uiteraard niet ontbraken– goed hebben laten smaken, maakt Lena een grootse entree met in haar handen een enorme schaal, gevuld met kreeften uit het dichtbijgelegen meer. Maar niet voordat we ons gekleed hebben op een traditioneel Scandinavisch ”kreeftenfeest”, dat wordt gevierd in de vangstperiode van rivierkreeften. De feestkledij bestaat uit een papieren schort en een papieren punthoed waar een grote kreeft op prijkt.
Behoedzaam schuift Lena daarna de schaal op tafel. De borrelglaasjes worden gevuld met een slokje sterkedrank en een „Skål!” weerklinkt. Ietwat onzeker kijk ik naar de berg kreeften die voor mijn neus ligt. Als ik eerlijk ben, vind ik de dieren niet heel aantrekkelijk ogen, maar ik ben vastbesloten er één te proberen. Ik ben tenslotte niet naar Zweden afgereisd om alleen boterhammen met kaas te eten.
Fluisterend leg ik aan de gastvrouw uit dat ik geen idee heb hoe ik het rode schaaldier te lijf moet gaan. Ik krijg een begrijpende blik en tussen duim en wijsvinger vist ze er een van de schaal. Daarna breekt ze de dunne pootjes behendig van het lijfje om me vervolgens te instrueren hoe ik die leegzuig. Behoedzaam doe ik een poging. Zout is alles wat ik proef. Als ik ook kennis heb gemaakt het met het vlees uit de scharen, houd ik het –een culinaire ervaring rijker– voor gezien.
Majestueus
Onstuimig spat het water tegen de boeg van de robuuste, ietwat lompe boot. Op een steeds hogere snelheid verlaat hij de haven van Västervik, een kleurrijke stad aan de Oostzee. De stad ligt in het meest oostelijke deel van Småland en geeft toegang tot de mooiste –volgens de Zweden– eilandengroep van het land. De archipel voor Västervik bestaat uit 4450 eilanden en riffen.
Op de laatste dag van onze trip staat een arend- en zeehondensafari op het programma. De lucht is blauw met hier en daar een streep wit. De frisse zeewind waait ons om de oren en het valt niet mee om je boven de wind en het brullen van de motoren uit verstaanbaar te maken. Nadat we de haven van Västervik achter ons hebben gelaten, voert de schipper de snelheid nog wat op. We scheren langs kleine, begroeide eilandjes en zwarte rotsen die door de zon een grimmig uiterlijk krijgen. Op die rotsen liggen regelmatig zeehonden te zonnen, informeert de schipper ons.
Als we om de rotspartijen varen, vertraagt de boot iets. Mochten er zeehonden liggen, dan kunnen we die goed bekijken. Maar helaas. Op deze zonnige, frisse morgen is er geen zeehond te bekennen.
Een ferme tik op het ruitje van de kajuit doet ons opschrikken. De potige schipper wijst naar links en zet een verrekijker aan zijn ogen. Als we de richting van zijn wijzende vinger op kijken, is hij daar ineens. De zeearend. Majestueus verheft hij zich boven het zeewater dat schittert door de zon. We blijven hem nakijken totdat de roofvogel met de statige slag van zijn brede vlerken niet meer is dan een stip aan de horizon.
Na een tocht van twee uur over de Oostzee bereiken we het eiland Hasselö. Dit eiland is samen met de eilanden Idö, Rågö en Björkö het belangrijkste van de archipel. Eenmaal aan land krijgt het eenvoudige eilandgevoel de overhand – het Zweedse ”lagom” in een notendop: niet te veel, niet te weinig, maar precies goed.