Aan vakantie toe
In het hedendaagse westerse leven speelt vakantie een grote rol. Een in historisch perspectief ongekend groot deel van de bevolking pakt meermalen per jaar de koffers om eropuit te gaan. Waar komt die reisdrang vandaan? En wat is dat eigenlijk: aan vakantie toe zijn?
Zelf zou ik er niet opgekomen zijn, maar Google kent ook je niet uitgesproken verlangens. Op een gure dag in januari verscheen er op mijn beeldscherm opeens een advertentie voor een reisje naar Fez. Nog geen 70 euro voor een enkele reis. Boek nu!
Mijn verbeelding ging met me aan de haal. Ik zag me daar al lopen, op sandalen in de zon. Even, een zwak moment lang.
Normaal gesproken kijk ik niet echt naar zulke advertenties. Een vliegticket voor zo weinig geld: daar heb ik vooral vragen bij. En Marokko komt niet eens voor op het lijstje met landen die ik nog weleens zou willen bezoeken.
Waarom deze advertentie dan toch bleef haken? Misschien was het buiten juist die dag erg guur en donker. Of wellicht was het de wetenschap dat er genoeg mensen zijn die dat doen: in de winter naar een zonnige bestemming afreizen om even de Nederlandse kwakkelwinter te ontvluchten. Dat werkt drempelverlagend en mogelijk begeerte opwekkend. Ook al vallen vliegvakanties naar de zon niet binnen je interessesfeer, je kunt straffeloos even spelen met de gedachte. En Fez prikkelt de fantasie dan misschien net wat meer dan Brussel of Barcelona.
Handenarbeid en lezen
Wat is dat eigenlijk: aan vakantie toe zijn? Voormalig Theoloog des Vaderlands Thomas Quartier gaf daaraan in een column in het Katholiek Nieuwsblad in 2022 een religieuze duiding waar ook protestanten wellicht hun voordeel mee kunnen doen. Hij schrijft dat mensen weleens zeggen dat hij als monnik het hele jaar vakantie heeft. Daar zit best wat in, meent hij. „Het monnikenleven draait namelijk om vrij zijn, maar dan met een hoger doel: vrij zijn voor God (vacare Deo, waar het woord ”vakantie” van afgeleid is).”
Niettemin kent ook hij de behoefte om er zo nu en even tussenuit te gaan. „Dat is een tijd om je weer volledig af te stemmen op wat er in je leven echt nodig is.” Wat dat is kan van mens tot mens en van situatie tot situatie verschillen. Quartier waarschuwt voor de valkuil om in extremen te vervallen. „Na een turbulente periode op je werk voel je de dringende behoefte om even helemaal niets te doen. Of je bent na een tijd waarin er geen beweging in je leven zat en je in een sleur terechtkwam, nu echt wel eens toe aan een avontuur. In beide gevallen zou je de neiging tot het extreme in je vakantie niet moeten volgen. Want zowel verveling als stress maakt je onvrij.”
Wat dan wel? Quartier suggereert twee zeer traditionele bezigheden voor in de vakantie: iets met je handen doen en lezen. „Wordt het je allemaal te veel of gebeurt er juist te weinig? In beide gevallen kunnen handenarbeid en lezen een weg wijzen, ook als je niet in het klooster leeft.” Handenarbeid staat symbool voor bezig zijn met je hele lichaam. Lezen staat voor bezinning. „Beide zijn ingrediënten voor een echt vrije levenswijze die je in je vakantie kunt trainen.”
Kapper
In het sociale verkeer is vakantie een gemakkelijk en veilig onderwerp van gesprek (geworden). Als je niet weet waar je het met een betrekkelijk vreemde over moet hebben, kun je altijd nog vragen of hij of zij nog skiplannen heeft. Bij de kapper gebeurt dat bijvoorbeeld geregeld. Dat zal vast te maken hebben met het feit dat er best veel mensen zijn die graag uitgebreid hun verhaal doen over hun vakantieplannen en -belevenissen.
Het lijkt tegenwoordig wel haast vanzelfsprekend dat vakantie hebben samenvalt met eigen huis en haard verlaten en elders overnachten. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek ging 80 procent van de Nederlanders in 2022 (de meest recente cijfers) op vakantie. Mensen die op vakantie gaan, deden dat in dat jaar gemiddeld 3,1 keer.
Afstanden doen er –in ieder geval voor een deel van de reizigers– weinig toe. Middelbare scholieren vinden het de gewoonste zaak van de wereld om een examenjaar af te sluiten met een vliegvakantie naar een zonnige streek. Leg je oor maar eens te luister in het openbaar vervoer of bij een groep jongeren op het kerkplein. De een denkt over een aantal maanden af te reizen naar een Grieks eiland, de ander naar Spanje. Of allebei. Op de fiets naar Appelscha is echt geen optie.
Overtoerisme
Dat is niet altijd zo geweest. In ”Toerisme is dood, leve de reiziger” (uitg. Pelckmans, 2022), een boek waarin de auteurs op zoek gaan naar oplossingen voor het huidige ”overtoerisme”, wordt in grote lijnen geschetst hoe op vakantie gaan steeds gewoner werd.
Mensen trekken er al eeuwen op uit, maar lange tijd was reizen maar voor een klein deel van de bevolking weggelegd. Zo is het bekend dat rijke Romeinen rond het begin van onze jaartelling al vanuit de stad naar hun villa’s aan zee trokken. Handel was eeuwenlang een belangrijke drijfveer voor reizen. Religie ook: denk aan de kruistochten en pelgrimages naar bijvoorbeeld Rome.
Architecten en wetenschappers
Vreemde streken ontdekken kostte voor de komst van treinen, stoomschepen, auto’s en vliegtuigen natuurlijk veel tijd. Mensen verplaatsten zich vooral te paard of te voet. Dan kom je niet zo ver op een dag. Misschien een suggestie voor een alternatieve vakantie-invulling voor mensen die ernaar snakken om even aan het jakkerige leven van alledag te ontsnappen: ga te voet. Of pak de fiets.
Voor de meeste van onze voorouders geldt dat ze vermoedelijk zelden hun dorp of stad, laat staan hun provincie of land, verlieten. Tot halverwege de negentiende eeuw was reizen iets wat alleen was weggelegd voor de bovenlaag van de bevolking: de adel, monniken, musici, schilders, architecten en wetenschappers. Zij hadden er het geld én de tijd voor.
De Brit Thomas Cook –grondlegger van de nog altijd bestaande reisketen– luidde in 1841 een nieuw tijdperk in. Hij bedacht het nog altijd bestaande concept van de all-inclusivereis. Het ging om een dagtocht voor 1 shilling per trein van Leicester naar Loughborough – een afstand van slechts 12 mijl. 500 mensen kochten een kaartje. Het doel van deze reis was het bezoeken van een bijeenkomst tegen alcoholisme.
Het kan verkeren. Tegenwoordig is overmatig alcoholgebruik –om van andere genotsmiddelen niet te spreken– juist een kenmerk van bepaalde populaire toeristische bestemmingen, die ook wel feesteilanden worden genoemd.
Na 1900 groeide geleidelijk breder het besef dat rust en ontspanning voor het welbevinden van mensen noodzakelijk zijn. De invoering van de achturige werkweek (in 1919) was daarvan een uitvloeisel. Maar op vakantie gaan was voor de gewone man tot halverwege de twintigste eeuw geen optie. Pas in 1966 werd in Nederland de wet ingevoerd die werknemers recht gaf op twee weken doorbetaald verlof. Dat gaf de gewone man de tijd en de middelen om op vakantie te gaan. Al was het tot ver in de jaren zeventig helemaal niet zo vanzelfsprekend om dat te doen. In mijn klas op de lagere school was er maar één kind dat op vakantie ging: naar een camping op fietsafstand, in de zomervakantie.
Inmiddels ligt dat in een gemiddelde basisschoolklas vast heel anders. Ik herinner me een lezersreactie van een paar jaar geleden in NRC (een zogenaamd ”Ikje”) waarin de schrijfster zich verbaasde over het besluit van een basisschool om een Citotoets in groep 7 uit te stellen. De reden: te veel leerlingen hadden na de meivakantie last van een jetlag.
Strandvakantie
Volgens de auteurs van ”Toerisme is dood, leve de reiziger” kwam het toerisme na de jaren tachtig in een stroomversnelling terecht met als belangrijke aanjager het goedkoper worden van vliegtickets. Verder weg op vakantie gaan werd daardoor voor steeds meer mensen bereikbaar.
Voor die gestaag groeiende groep toeristen werden vervolgens in steeds meer landen speciale, vaak grootschalige voorzieningen aangelegd: hotels, restaurants, zwembaden. Wie dat wil kan in de winter bijvoorbeeld een strandvakantie van een week in Mexico boeken voor minder dan 1000 euro per persoon, alles inbegrepen (en inclusief jetlag).
Vakanties volgens deze formule zijn kenmerkend voor wat met een niet zo aantrekkelijk woord wel massatoerisme wordt genoemd. In het genoemde boek wordt dat kort en bondig gedefinieerd. „Het aanbod is vaak gestandaardiseerd, onpersoonlijk en zeer inwisselbaar. Het maakt niet meer uit of je in Turkije of Spanje aan het strand zit. Niet alleen de hotelinrichting, zwembaden en services zijn hetzelfde, ook de souvenirs verschillen niet meer.” Vakanties volgens dit stramien kosten relatief weinig, maar volgens de auteurs van het boek is daardoor „de ziel uit het toerisme gehaald. Reizigers zijn geen gasten meer maar consumenten.”
Overlast
Het zou goed kunnen dat de mensen die dergelijke vakanties boeken het concept prima vinden. Maar of dat ook geldt voor de bewoners van steden of streken die door hordes toeristen worden bezocht? Vaak worden lokale winkeliers en kleine restaurantjes, laat staan de gewone man, er financieel niet per se beter van als hun regio door bezoekers wordt overspoeld. Maar ze ondervinden er wel de nadelige gevolgen van.
Denk aan Venetië, waar ze de overlast van alle dagjesmensen zo zat zijn dat er inmiddels een entreeprijs is ingesteld. Ik was er één keer, maar herinner me vooral volle straten met langzaam voortschuifelende voetgangers en opstoppingen voor de bruggetjes over de kanalen. Je kunt beter een minder bekende stad bezoeken als je op zoek bent naar de charme van oude gebouwen, verstilde pleinen en sfeer.
Of denk aan drukbezochte plaatsen in eigen land. Buitenlandse toeristen komen al sinds jaar en dag naar Nederland om het Anne Frankhuis in Amsterdam, de molens van Kinderdijk of de Zaanse Schans te bezoeken. Terwijl er vermoedelijk heel wat landgenoten zijn die daar nog nooit zijn geweest en er ook niet snel naartoe zullen gaan – omdat het er zo vreselijk druk is door al die toeristen.
Maar als we zelf toerist zijn, doen we in het buitenland vaak wel precies dat: de plekken opzoeken waar het zwart ziet van de mensen, waardoor de oorspronkelijke aantrekkelijkheid van zo’n plaats soms nog maar nauwelijks te zien is.
De auteurs van ”Toerisme is dood, leve de reiziger” concluderen dat de toeristenindustrie mensen wereldwijd veel goeds gebracht heeft. En daarbij denken ze niet alleen aan het reisgenoegen van honderdduizenden mensen, maar juist ook aan de gegroeide welvaart en het toegenomen welzijn in groeilanden en onderontwikkelde gebieden die een toeristische bestemming zijn geworden.
Ze signaleren ook dat de manier waarop het nu gaat op den duur niet vol te houden is. De stampvolle straatjes in Venetië zijn daarvan een voorbeeld. Toerisme is in allerlei opzichten te grootschalig geworden. Naar verwachting zal het aantal internationale reizen tot 2030 bijvoorbeeld met de helft toenemen, vooral door Aziatische toeristen. Het vraagt enorm veel energie en grond om al die vakantiegangers te vervoeren, te huisvesten en te vermaken. Er is een transitie nodig, denken zij – en vele anderen trouwens ook. Toerisme moet minder massaal worden, duurzamer ook, lokale ondernemers en gemeenschappen zouden er meer van moeten profiteren. En de natuur zou er minder door moeten worden beschadigd.
De vraag is: hoe? De auteurs schetsen vier mogelijke routes. Waarbij de vraag rijst in hoeverre die aansluiten bij wat een toerist die nu voor weinig geld een week een Turks resort boekt zich bij een vakantie voorstelt. Een van die alternatieven is bijvoorbeeld virtueel reizen. Dat is wellicht prima voor natuurliefhebbers die graag zo gedetailleerd mogelijk wilde dieren of bijzondere vogels bekijken. Maar naar beelden van een strand kijken is heel wat anders dan met je lijf in zondoorstoofd warm zand liggen.
Maatwerk
Niettemin waren er op de Vakantiebeurs, begin januari in de Jaarbeurs in Utrecht, opvallend veel alternatieven voor de standaard pakketreis aanwezig. De grootste stands zijn nog altijd voor Corendon en TUI, organisaties die gespecialiseerd zijn in massatoerisme. Maar in de marge is er alle ruimte voor allerlei varianten van maatwerk. Een fotoreis, bijvoorbeeld, of een fietsvakantie in Kenia. Of een geheel naar eigen wens ingevulde individuele rondreis door zuidelijk Afrika. Of een ecologische reis, waarbij je verblijft in een kleine gemeenschap in Centraal-Amerika en ook echt contact hebt met de lokale bevolking. Alleen met het vliegtuig te bereiken, dat dan weer wel.