Zoals dagelijks brood nodig is voor de instandhouding van het lichaam, zo vraagt de ziel om voeding door het Woord. Vanuit de persoonlijke Bijbellezing en de bediening der verzoening. Wat geeft de verkondiging kracht? Een persoonlijke terugblik.
Een christen leeft van zondag tot zondag, de eerste dag van de week, de dag van de opstanding van Jezus Christus. Daarin mag hij rusten, vanuit die rust kan hij de nieuwe werkweek met al z’n hectiek beginnen. Zo ging ik dat in de loop van de jaren sterker beleven, mede door gezanten die God op mijn weg bracht. Predikanten die van grote invloed waren op mijn denken en doen, zonder dat ik daarmee de prediking van anderen wil kleineren. Dat is een eerste kanttekening.
De tweede vloeit voort uit wat ik las in een van de boeken van Douwe Draaisma, de Groningse hoogleraar die een fascinerende serie over het geheugen schreef. De krachtigste herinneringen van zestigplussers dateren uit de periode tussen hun 15e en 25e levensjaar, met een piek rond hun 20e, leerde ik uit zijn boek ”Als mijn geheugen me niet bedriegt”. Vraag ze naar de beste musicus, de beste auteur, de beste atleet, vrijwel zonder uitzondering komen ze met favorieten uit deze levensfase. Zo is het bij mij als me wordt gevraagd welke predikanten me het sterkst stempelden.
Dat relativeert het rijtje dat ik noem, al blijf ik dankbaar voor wat ze me meegaven. Omdat ik ervan overtuigd ben dat die erfenis van wezenlijk belang is voor het denken over God, de mens, de Schrift, de schepping, de kerk, de toekomst die wacht, de verkondiging, het gebed, het persoonlijk leven.
Geredde zondaar
De eerste aan wie ik met grote dankbaarheid terugdenk, is ds. Arie Verloop (1909-1991), destijds predikant van de christelijke afgescheiden gemeente te Waddinxveen. Het was een vrije gemeente aan de rand van het kerkelijk erf, met een voor velen onbekende voorganger. Hij was een beminnelijk mens, begiftigd met humor, mensenkennis en bescheidenheid. Dankzij een studie die voor mij niet de juiste bleek, zat ik negen maanden bij hem en zijn vrouw in de kost. Ondanks het grote leeftijdsverschil ontstond een hechte vriendschapsband.
Een begaafd prediker was ds. Verloop niet. Zijn kracht lag vooral in het persoonlijke gesprek. In het kerkelijke milieu waarin hij opgroeide en tot geloof kwam, werd veelvuldig gesproken over grote geestelijke zaken die maar door een enkeling werden beleefd, zoals de bewuste rechtvaardiging in de vierschaar. Hij gaf er niet op af, maar was door het bestuderen van de werken van Luther en Calvijn tot andere gedachten gekomen. „Vergeet het nooit, Huib”, zei hij in een van onze vele gesprekken: „op deze wereld leven enkel zondaren. Met één groot verschil: er zijn verloren zondaren en geredde zondaren. Maar het gaat mis als iemand méér wordt dan een geredde zondaar.”
Zo leefde hij. Zo preekte hij. Zo bad hij, op de kansel en aan tafel, in een kinderlijk vertrouwen en tegelijk met diepe ootmoed. Het raakte me elke dag weer. Later heb ik vaak aan zijn woorden moeten denken. Heel veel spanningen en problemen in gemeenten worden veroorzaakt door leden en leidslieden die met hun bijzondere bevindingen meer zijn geworden dan een ”saved sinner”, zoals de Engelse prediker William Huntington zichzelf noemde. Geredde zondaar.
Ds. Verloop was het ook die me wees op het absolute gezag van het Woord van God. Dat besef had ik van mijn ouders al meegekregen, maar het beklijft nog meer wanneer het je als jongvolwassene wordt voorgehouden door een prediker die je van nabij leert kennen als een Godsman. De vermaning om doen en denken alleen door de Schrift en de daarop gegronde gereformeerde belijdenis te laten normeren, gold voor hem ook binnen eigen kring. „We modderen zo vaak buiten het Woord om”, was een van zijn vaste uitdrukkingen.
Hoogste norm
Nooit zou hij adviseren om bij Gods volk te rade te gaan. Vanuit zijn ervaring dat ook dit volk er vreemde leringen en kwalijke gedragingen op na kan houden. En door zijn eerlijke lezen van de Schrift. Had David maar naar Joab geluisterd toen hij een volkstelling overwoog. Hadden de discipelen maar Kajafas’ woorden overdacht, toen hij constateerde: „Gij overlegt niet dat het ons nut is dat één mens sterve voor het volk en het gehele volk niet verloren ga.”
Ik heb geprobeerd de les ter harte te nemen. Zeker toen ik bij het ouder worden ontdekte dat wat bepaalde dominees zeggen, een synode heeft besloten of in eigen kring gebruikelijk is de hoogste norm blijkt te zijn. Meer dan eens op plekken waar je dat niet verwacht. Je zou het de traditionele variant van gebrek aan eerbied voor de Schrift kunnen noemen.
Bron van zaligheid
De tweede die een stempel op me drukte, heb ik nooit gekend. Eens hoop ik hem te ontmoeten: Robert Murray M’Cheyne (1813-1843). Na die mislukte studie koos ik voor een combinatie van werken en leren, om mijn ouders niet nog eens nodeloos op kosten te jagen. Het werd de inservice opleiding tot verpleegkundige. In de slotfase kregen we te horen dat er voor ons geen plek was in het ziekenhuis. Gelukkig kon mijn vrouw tijdelijk aan de slag als onderwijzeres. Ik zorgde voor ons dochtertje en deed voor een deel de huishouding.
Geestelijk was het een goede tijd, dankzij M’Cheyne. Elke morgen las ik een preek uit ”De bron van zaligheid”, een bundeling van een deel van zijn nagelaten preken en Bijbellezingen. Nooit eerder was ik zo indringend geconfronteerd met het gevaar van een leven zonder God, de heerlijkheid van Christus, de kracht van Zijn bloed, de waarschuwing om Hem niet te verwerpen en de nodiging tot het heil. M’Cheyne schilderde de Zaligmaker voor mijn ogen.
Later leerde ik de geschriften van de puriteinen kennen, de bron waaruit de jonggestorven Schotse prediker putte, al bleef de Schrift met afstand zijn belangrijkste bron. Ook hun werken ging ik waarderen, maar ze troffen me toch niet zoals de nagelaten preken van de nachtegaal uit Dundee. Ongetwijfeld vanwege de door Douwe Draaisma beschreven wetmatigheid.
Na drie maanden van werkloosheid kreeg ik het verzoek om te solliciteren op een vacature in het ziekenhuis. Ik deed het en werd aangenomen. Door de wisselende diensten week ik op zondag soms uit naar andere kerkelijke gemeenten, met kerktijden die kerkgang mogelijk maakten. Als ik tot zes uur in de middag moest werken, kon ik nog net op tijd in de hervormde kerk van Boven-Hardinxveld zijn. Daar begon de tweede zondagse dienst in de vooravond.
Rode draad
Ik beschouw het nog altijd als besturing, want hierdoor leerde ik dr. Izaäk Boot (1930-2000) kennen. Een zeer geleerde, wat zonderlinge man, aan wie ik veel te danken heb. Niet alleen vanwege het feit dat hij me persoonlijk tot zegen werd. Ook omdat ik door zijn prediking zicht kreeg op de breedte en diepte van het Woord van God en op de rode draad in de Schrift. Boot zou nooit zeggen de volle raad Gods te hebben gepreekt, daarvoor was hij te bescheiden, maar hij deed het veel meer dan collega’s die dit met het grootste gemak beweren.
Ook voor Boot vormde het verzoenend werk van Christus het hart van het Evangelie, maar hij voegde aan die uitspraak wel iets toe. Ik hoor het hem nog zeggen, in zijn volstrekt eigen stijl. „Alles in de Schrift draait wel om Christus, zoals een wiel om zijn as, maar alles gaat niet om Christus. Het gaat in de Schrift om de drie-enige God en de verwerkelijking van Zijn Koninkrijk.”
Tijdens tientallen jaren van Bijbelstudie met een groepje bevriende echtparen en binnen kerkelijke Bijbelstudieverenigingen zag ik die stelling bevestigd. God vestigde Zijn Koninkrijk bij de schepping. Het werd na de opstand van afvallige engelen, waarbij de mens hun zijde koos, opgetrokken in de hemel. Het kwam weer nabij in de komst van Christus, de Koning van het rijk. Het vindt zijn voltooiing bij Zijn wederkomst. Als de zuchtende schepping wordt vernieuwd, het nieuwe Jeruzalem neerdaalt, hemel en aarde samenvloeien en de hele aarde paradijs is. Met een gezaligd Godsvolk dat het Lam looft, de drie-enige God aanbidt en in volmaakte harmonie met alle medeschepselen leeft. Dankzij de Vader, Die de kosmos zo liefhad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, opdat ieder die door het werk van Gods Geest in Hem leert geloven niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.
Verbroken
Pas na verloop van tijd kreeg ik in de gaten dat de zorg van Boot voor het milieu en zijn inzet voor dierenwelzijn, waarmee hij zijn tijd ver vooruit was, niets van doen hadden met sociaal-maatschappelijk opvattingen. Hij maakte er ook geen stokpaardje van. De betrokkenheid op al het geschapene vloeide voort uit zijn zicht op de betekenis van Gods scheppingswerk en de reikwijdte van Christus’ offer, dat niet alleen voor de mens maar voor de totale kosmos heil betekent. Daarom sprak hij over teksten die ik elders nooit hoorde bepreken en werd ik door hem onderwezen in het onderscheiden werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. In het hart, de kerk en de wereld.
De laatste in de rij is dr. Kees Tukker (1938-2007), ook geen doorsnee mens. Vanwege toenmalige hongersnood in onze eigen gemeente gingen we geregeld uit eten in Epe. We bezochten er ook de doordeweekse Bijbellezingen, waarin Tukker rechtstreeks vanuit zijn Griekse Bijbel de Schriften verklaarde. Geweldig leerzaam, maar zijn preken raakten me nog meer. Die deden me vaak verbroken naar buiten gaan, in een mengeling van verslagenheid over eigen hardheid en verwondering over Gods genade. Met enkel de behoefte om het gehoorde stil te overdenken.
Gebeden
Zelden heb ik bevindelijker horen preken, na jaren waarin ik op zondag veel beschouwingen over bevinding aanhoorde. Hermanus Hofman, een van de ”leraars” uit het rekverband van schuurkerken waarin ik opgroeide, verwoordde het treffend toen hem werd gevraagd wat bevindelijke prediking is. „Veel mensen denken daarbij aan het bepreken van wat er in het hart van Gods volk is, maar dat is het niet, want daar woont weinig goeds. Bevindelijk preken is preken wat er in het hart van God is. Wanneer dat gebeurt, gaan er in het hart van Gods kinderen snaren trillen. Dát is bevinding.”
Mooier heb ik het nooit horen uitdrukken. Ik vond het bevestigd in de prediking van Tukker, die ondanks zijn onhebbelijkheden voor velen tot zegen was. Net als Boot preekte hij vanuit God. Zo kwam hij bij de mens, in plaats van omgekeerd. Elke vorm van zoetsappigheid was hem vreemd. Hij kon stevig uithalen, naar anderen én naar zichzelf. Hij sprak als een zondaar tot zondaren.
Het apart aanspreken van Gods volk was hem vreemd. Dat wekt op z’n minst de indruk dat onbekeerd zijn de normale situatie is en de kleine groep van gelovigen, voor wie soms zelfs afzonderlijk wordt gebeden, een aparte behandeling verdient. Nog afgezien van de vraag of zij die zich dan meteen aangesproken weten, het wel zijn. „Die het zijn, die zijn het niet”, zei Kohlbrugge kort en bondig. De inhoud van de christelijke gebeden in ons psalmboek lijkt me Bijbelser. Daarin wendt de gehele gemeente zich als zondaren, nog verloren of uit genade gered, tot de barmhartige God en Vader, met de belijdenis menigmaal en gruwelijk gezondigd te hebben.
Rechterstoel
Bij het lezen van deze gebeden denk ik vaak: ze hadden allemaal door ds. Verloop geschreven kunnen zijn. Of door dr. Tukker. Zij sloegen niet zelf aan het separeren. Dat lieten ze over aan Gods Geest. Maar voor niemand onder hun gehoor was het een vraag of er een scheiding door de gemeente loopt. En of er een wonder moet gebeuren in het leven van een mens. Hun verkondiging was even ruim als scherp. Ze daagden hun hoorders en zichzelf voor Gods rechterstoel en plaatsten allen voor de ark met het verzoendeksel. Zeer direct en persoonlijk.
Blijf ik bij mezelf, dan merk ik dat ik innerlijk afhaak bij oppervlakkigheid én bij beschouwelijkheid. Die twee liggen dicht bij elkaar. Ik weet dat Gods Geest breed werkt, ook door een prediking die mij niet raakt. De bewijzen heb ik van nabij gezien. Dat maakt voorzichtig. Tegelijk ben ik ervan overtuigd dat de trekken van de predikers die me vormden, zegenrijk zijn voor elke gemeente en elke individuele christen. De ootmoed van Verloop, het christocentrische van M’Cheyne, het brede van Boot, het bevindelijke van Tukker.