Kerkhistoricus Vermeulen: Ook na 75 jaar nog altijd een eigen plek voor de OGGiN
Geen herdenking, geen jubileumboek. De Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland staan amper stil bij het feit dat 75 jaar geleden twee groepen gemeenten samen verder gingen onder deze naam. Een terugblik met kerkhistoricus J.M. (Han) Vermeulen.
De inwoner van het Betuwse Meteren kent de geschiedenis van ‘zijn’ kerkgenootschap tot in detail. Vele boeken –45 in totaal– verschenen er al van zijn hand over bekende oud gereformeerde voorgangers en de kerkhistorie. Recentelijk nog een over ouderling J.B. Philibert (Geldermalsen), een goede vriend van Vermeulen. Zondags bezoekt Vermeulen de oud gereformeerde gemeente in Nederland van Geldermalsen, een oude gemeente uit de lijn van ds. W.H. Blaak, een van de voormannen in de tijd van de Vereniging van 1948.
Twee groepen gemeenten gingen 75 jaar geleden samen verder, vertelt Vermeulen. „Je had de Federatiegemeenten. Die waren in 1922 ontstaan op initiatief van ds. C. de Jonge uit Kampen, die in 1907 ds. L. Boone was gevolgd. De Federatie telde eind jaren veertig de predikanten C. Kramp, J. van ’t Hoog, Joh. van der Poel, J. van Wier, G.J. Zwoferink en A. de Reuver, en de lerend ouderlingen T. de Jong en H. Wiltink. Totaal zo’n vijftien gemeenten. Daarnaast was er de andere groep, de gemeenten in het spoor van ds. L. Boone. Die gemeenten werden bediend door ds. W.H. Blaak, M.A. Mieras, D. van Leeuwen en ds. C. van de Gruiter. Lerend ouderlingen waren J. Vijverberg en P. Kolijn. Totaal zo’n 26 gemeenten.”
Aanloop
De Vereniging kende een lange aanloop, somt Vermeulen op. „Op 30 september 1937 begonnen de Federatiegemeenten een verenigingspoging. Maar die had geen succes. Ds. Boone was nog te kort geleden overleden. En zijn zoon schoenmaker Marinus Boone, diaken in Bruinisse, herinnerde eraan dat zijn vader in 1907 deze waarheid had gekregen: „Vermeng u niet met hen, die naar verandering staan.””
Er waren ook dingen aan het veranderen binnen de gemeenten, ziet Vermeulen. „De Ledeboeriaanse traditie, de noodkerk, met het verlangen weer terug te keren naar de Nederlandse Hervormde Kerk, sleet weg. En de nieuwe dominees, jonge mannen, afkomstig uit andere kerken, hadden niets met ambtsgewaden, en hun nieuwe gemeenten kenden Datheen niet of nauwelijks. De tijd van ds. Boone was voorbij.”
Er waren overigens al goede contacten tussen de gemeenten van ds. Blaak en die behorend tot de Federatie. „Sprekers van de groep van ds. Blaak hadden officieel bevoegdheid in de Federatie voor te gaan.”
De eerste aanzet tot fusie werd gegeven in Terneuzen in februari 1946, vertelt Vermeulen. „Ds. Mieras was er net vertrokken. De kleine federatiekerk had sinds drie maanden ds. A. de Reuver als predikant, ze kregen ruimtegebrek en ze verhuisden naar de grotere kerk van ds. Mieras. De gemeenten gingen er samen verder als Federatiegemeente.”
In april 1946 vond in Utrecht een eerste overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de Boone-gemeenten en de Federatiegemeenten. „Ds. Blaak was woordvoerder van zijn gemeenten en ds. Van der Poel van de Federatie. Ds. Blaak zei toen dat zijn doel niet was om te verwijderen, „maar toe te naderen tot elkander, opdat een samensmelting mocht plaatsvinden in de gunste Gods.” Nog diezelfde maand werd besloten dat predikanten in elkaars gemeenten mochten voorgaan.”
Ds. Blaak vond het allemaal te vlug gaan en daar kreeg hij gelijk in, constateert Vermeulen terugblikkend. Later in 1946 bleken er toch verschillen en pijnpunten te zijn. „Ds. Mieras vreesde dat de oud gereformeerde gemeenten hun eigen karakter zouden verliezen. Er waren ook in de persoonlijke sfeer knelpunten.” De afgevaardigden stemden tegen samengaan.
De kerkenraad van de Boone-gemeente in Sint Philipsland was het niet eens met de gang van zaken en maakte zich los uit het kerkverband. Dat zorgde voor een schrikreactie. „Men wilde geen breuk.” Daarom zijn opnieuw gesprekken gestart, nu onder leiding van ds. Mieras en ds. Van der Poel. Maar begin 1948 stemden beiden groepen toch voor samengaan.
Daarna ging het snel. Op 27 februari 1948 maakten de vertegenwoordigers afspraken over huishoudelijke zaken. Vermeulen: „De Federatie had die zaken het best op orde, dus de Ledeboerianen hoefden maar aan te schuiven: ze hadden zelfs een Reglement van orde en een commissie van onderzoek.” De officiële kerknaam werd Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland. „Een naam die de Federatie ook al gebruikte.”
Scheurvrij
Op 22 april 1948 kwamen de verenigde gemeenten voor het eerst bijeen. „In de kerk aan de Ambachtstraat in Utrecht. Ds. Van der Poel las er 1 Korinthe 13, over de uitnemendheid der liefde. Veel praktische zaken werden geregeld.”
Zes gemeenten hielden zich afzijdig vanwege het ambtsgewaad. „Het waren gemeenten in de lijn van ds. Boone, nu onder leiding van ds. Van de Gruiter: Oostburg, Waddinxveen, Utrecht (Zandhofsestraat), Elst (Utrecht), Rhenen en Achterberg. In de jaren vijftig voegden deze gemeenten zich alsnog bij de OGGiN.”
Vermeulen is verwonderd dat het destijds zover kwam. „Het is wel bijzonder dat een kerkverband 75 jaar zo goed als scheurvrij is gebleven, maar triomfantalisme past ons niet. Niemand kan er immers trots op zijn dat Nederland zo veel kerkgemeenschappen telt en dat binnen die kerken en kerkjes ook nog zo veel verdeeldheid heerst, terwijl de verschillen in de vaderlandse kerk vroeger veel groter waren. Het is duidelijk dat kerkverbanden bestaan onder Gods toelating en niet in Zijn gunst. Het zijn in Bijbels licht bezien ondingen, en we moeten er daarom maar niet te veel aandacht aan besteden.”
Vermeulen typeert de OGGiN: „Het kerkverband is weleens een dominocratie genoemd. Mensen groepeerden zich niet zozeer rond een kerkverband, maar rond een gezaghebbend predikant. Vroeger vooral ds. Blaak, later ds. Mieras en ds. Van der Poel. Die bepaalden nogal eens de koers.”
De verschillende kleuren van destijds zijn volgens Vermeulen nog wel zichtbaar in de huidige 57 gemeenten en 3 afdelingen van de OGGiN. „Je hebt nog enkele Boone-gemeenten, die volgens synodebesluiten alleen oudvaders lezen, maar er zijn ook totaal andere, en je hebt alles wat ertussen zit: een mix van oude en nieuwe.”
Wel onderscheiden de OGGiN zich nog altijd van de andere reformatorische kerken, vindt Vermeulen. „Ze werkten niet mee aan de Bijbel met uitleg en doen dat ook niet aan de huidige taalkundige revisie van de Statenvertaling. Ook kennen ze nog altijd lerend ouderlingen. Het Kerkblad is sober en zonder twistgeschrijf en de synode is eigenlijk een algemene vergadering.”
Het kerkverband heeft nauwelijks een dogmatische profilering, stelt Vermeulen. „De OGGiN richten zich officieel op de oudvaders. Een dogmatische profilering leidt makkelijk tot isolement en scheuring, dat leert de geschiedenis. Hedendaagse predikanten kunnen met beperkte opleiding verstandige dingen beweren, maar het is logisch om hogere verwachtingen te koesteren van academische en beproefde theologen uit geestelijk rijkere tijden en met een prediking die de volle breedte van de theologische diversiteit omvat.”
Het kerkverband heeft nooit eigen leeruitspraken opgesteld. Vermeulen: „Vrijwel direct na de Afscheiding van 1834 begonnen de verdeeldheden over verbond, doop, beloften, aanbod van genade enzovoort. Allemaal onderwerpen van buiten de Drie Formulieren van Enigheid. Dat wil niet zeggen, dat onze predikanten Gods Woord niet onderzochten of geen mening hadden. Zo was ds. Blaak heel verbolgen toen rond 1946 de algemene genade werd losgemaakt van Christus’ verdienste. Hij waarschuwde in zijn preken tegen die leer. Ook heeft ds. A. Kort in 2012 een boek uitgegeven over de wedergeboorte en in 2015 over het rechtvaardigend geloof. Een dominee mag bij ons best zijn mening uiten en de kerk kan er voordeel mee doen. Maar de kerken hebben nooit een officieel standpunt over dit punt ingenomen. Ook oudvaders hebben verschillen, die ruimte is er ook binnen de OGGiN”.