Theoloog Wolter Rose krijgt „letterlijk buikpijn” van de manier waarop zijn kerkverband, de Nederlandse Gereformeerde Kerken (NGK), omgaat met homoseksualiteit en de Bijbel. Zes vragen over de omslag in denken in de NGK en het verzet van Rose daartegen.
Over welke omslag hebben we het ook alweer?
Op vrijdag 15 december kwam een door de synode van de NGK ingesteld studiedeputaatschap, dat moest nadenken over hoe „homoseksuele broeders en zusters een plek kunnen krijgen in de gemeente”, eindelijk met zijn langverwachte rapport. De conclusies van het deputaatschap waren voor kenners van het op 1 mei dit jaar gevormde kerkverband niet verrassend; wel zijn ze zonder meer baanbrekend.
De studiegroep stelt voor om binnen de NGK ruimte te bieden aan mensen die in een homoseksuele of lesbische relatie leven. Zij moeten toegang krijgen tot het heilig avondmaal en ambtsdrager kunnen worden. Tot nu toe was dit binnen de NGK officieel niet mogelijk, al gaven kerkenraden hiervoor plaatselijk soms al wel ruimte.
Nu de NGK een nieuwe weg lijken te gaan inslaan, is dat beslist een grote omslag. Noemde de latere hoogleraar kerkgeschiedenis dr. E.A. de Boer het in 2005 niet ondenkbaar dat de GKV, een van de twee voorlopers van de NGK, binnen tien jaar homorelaties zouden erkennen? Zei hij daarover niet dat zij in dat geval „geen gereformeerde kerken” meer zouden zijn? Wat die tien jaar betreft had De Boer gelijk; wat de doorgaande ontwikkeling betreft duidelijk niet.
Wie is Wolter Rose? En hoe staat hij tegenover de omslag die genoemd studiedeputaatschap maakte?
Dr. Wolter Hendrik Rose (1964) doceert semitische talen en culturen aan de Theologische Universiteit Utrecht, de instelling waar predikanten voor de NGK worden opgeleid. Hij promoveerde in 1997 op een oudtestamentisch onderwerp aan Oxford University.
Rose kiest als christen en homoseksueel bewust voor een celibataire leefwijze. Dat zal ook een van de redenen zijn geweest dat de generale synode van zijn kerk hem in 2018 vroeg zitting te nemen in het studiedeputaatschap over homoseksualiteit.
Dat hij zich niet kan vinden in de conclusies van het vorige week verschenen rapport ”Ruimte en richting” verbaast niet. Uit zijn publicaties van de achterliggende jaren was genoegzaam bekend hoe Rose over deze materie denkt.
Zullen sommigen in de NGK gehoopt hebben dat langdurig en intensief met elkaar praten de commissie uiteindelijk toch tot een eensgezind standpunt zou brengen, dan is die hoop inmiddels vervlogen. In hoofdstuk 7 van het rapport, getiteld ”Een zijspoor, een dwaalspoor”, licht Rose uitvoerig en grondig toe waarom hij zich distantieert van de voornaamste conclusies van het deputaatschap.
Wat zijn de bezwaren van Rose?
Door ruimte te maken voor „gelijkgeslachtelijke verbintenissen met een seksuele dimensie” zet de studiegroep „het onderwijs van Christus en de apostelen op een essentieel punt op een zijspoor”, schrijft de hebraïcus. Hoewel het deputaatschap de kerken adviseert het gesprek over homoseksualiteit „bij een open Bijbel” te voeren, ondermijnt zij meteen haar eigen advies doordat zij in haar conclusies en aanbevelingen „dingen als ervaring, intuïtie en emotie de doorslag laat geven”, stelt Rose.
Maar de meerderheid van het deputaatschap schuift de Bijbel toch zeker niet zomaar aan de kant?
Nee, dat niet. Wel laat zij bepaalde Bijbelgedeelten, met name Romeinen 14 en 15, enorm zwaar wegen. In deze Bijbelhoofdstukken betoogt de apostel Paulus dat er in de gemeente verscheidenheid mag bestaan over de vraag welk voedsel je als christen wel of niet mag eten. De commissie trekt dat pleidooi voor het accepteren van verscheidenheid door naar een pleidooi voor het aanvaarden van verscheidenheid inzake heteroseksuele en homoseksuele relaties.
Rose wijst die redeneerwijze scherp af. Hij betoogt dat het pleidooi van Paulus in Romeinen 14 en 15 in een „specifieke context” staat, namelijk van ons eten en drinken. Dat zijn onderwerpen, zegt Rose, die „vanuit het perspectief van het Koninkrijk van God een relatief laag gewicht hebben”. Alles wat te maken heeft met het Griekse woord porneia, waaronder Paulus ook seksuele omgang tussen twee mannen rekent, heeft daarentegen in het onderwijs van de apostel een hoog gewicht. „De reden is dat dit iemands deel hebben aan het Koninkrijk van God bedreigt.”
Verder mag „de Paulus van Romeinen 1 niet worden uitgespeeld tegen de Paulus van Romeinen 14”, stelt de wetenschapper, die bovendien een tekstgedeelte als 1 Korinthe 6, waar de apostel schrijft over het lichaam als een tempel, voor de christelijke standpuntbepaling over homoseksualiteit „vele malen relevanter” vindt dan Romeinen 14 en 15.
Stelt Rose dus eigenlijk dat de commissie de Bijbel voor het karretje spant van het moderne inclusiviteitsdenken?
Daar komt het goed beschouwd wel op neer. Als hij de redeneerwijze van de commissie op zich laat inwerken, ontstaat er, schrijft hij, „kortsluiting in mijn hoofd. Mijn lichaam protesteert: ik krijg er –letterlijk– buikpijn van.”
Een fundamenteel bezwaar van Rose tegen de strekking van het rapport is dat de schrijvers „een speciale hermeneutiek van buiten de tekst invoeren” om daarna tot een interpretatie te komen. Zij vergeten een belangrijk „leerdoel uit de wijsheids- en kennisoverdracht in het Oude en Nieuwe Testament”, te weten „correctie”. „Wie niet openstaat voor correctie, leidt op een dwaalspoor.”
Maar het rapport van de commissie is toch slechts een advies aan de NGK? Misschien nemen de kerken het straks niet over…
„Dat zal blijken op de zittingen van de generale synode op 8 en 9 maart, die aan de bespreking van dit rapport gewijd zullen worden. Als de observatie klopt dat de commissie niet zozeer voor de troepen uit loopt, maar eerder onder woorden brengt wat op het grondvlak van de NGK al een aantal jaren leeft, dan lijkt de kans op afwijzing van de conclusies niet groot. Vanuit plaatselijke kerken bestaat een grote druk om, zoals dat heet, „homoseksuele broeders en zusters niet in de kou te laten staan”.
Om de ontwikkelingen in de NGK te kunnen taxeren, geeft Rose in het rapport een bruikbaar handvat. Hij schrijft dat er in de route die kerken afleggen om tot acceptatie van homoseksuele relaties te komen, drie fasen zijn. In fase één zeggen theologen dat passages als Romeinen 1 betrekking hebben op homoseksueel wangedrag in de late Oudheid, op tempelprostitutie of op afgedwongen seks tussen volwassenen en jongeren.
In fase twee geven zij toe, zoals ook de NGK-commissie doet, dat de Bijbel ongeclausuleerd negatief is over álle vormen van gelijkgeslachtelijke seksuele relaties. In fase drie betogen zij „dat de Bijbel ons niet verder helpt op het punt van gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag in onze tijd, omdat wat we in onze tijd hebben (te weten relaties van liefde en trouw tussen twee mannen of twee vrouwen, AdJ), onbekend was in Bijbelse tijden”.
Het is de vraag in welke fase de NGK zich bevinden. Wie zich de publicatie van prof. dr. Ad de Bruijne van ruim een jaar geleden, ”Verbonden voor het leven”, voor de geest haalt, zou zomaar kunnen concluderen: bijna in fase drie.
Door de redactie van het RD gevraagd of hij zijn visie in een interview zou kunnen toelichten, schreef dr. Rose dinsdag dat hij daaraan niet kan meewerken „omdat we als studiedeputaatschap hebben afgesproken in dit stadium niet als afzonderlijke leden contact met de pers te hebben. Aan die afspraak wil ik me graag houden.”