Over de menselijke maat van een kerstkostuum
Wees gerust. Ik ga deze rubriek niet vullen met kledingadviezen voor de feestdagen, en aan een kerstkostuum doe ik al jaren niet meer. Wat ik dan wel bedoel? Eerst maar dat uniform. Dat staat voor mij symbool voor staatsmacht, overheidsdwang en ambtelijke onverbiddelijkheid. In het verre buitenland, waar ik zo af en toe verblijf en dat zich in deze rubriek een beetje thuis voelt, uit zich die onverbiddelijkheid meestal met een uniform. Van een politieman bijvoorbeeld of een militair. In Nederland hult onverbiddelijkheid zich steeds vaker in een blauwe envelop, in een meervoudige aanmaning of driedubbele aanslag achteraf.
En die menselijke maat? Die kun je vertalen met: redelijkheid, medemenselijkheid. Van mij mogen die twee woorden –menselijke maat– de term van het jaar worden, want vanwege de toeslagenaffaire (waarin ambtenaren zich ontpopten meedogenloze schuldeisers tegenover vermeend frauduleuze bijstandsmoeders) werd de term ook in 2023 weer vaak gehoord en opgeschreven. En staat die symbool voor waar het in de relatie tussen overheid en burger aan zou ontbreken.
Die onverbiddelijke staatsmacht zonder mededogen (lees: dat uniform) ken ik vanuit het buitenland. Recent nog, toen ik in Guinee-Bissau was en nietsvermoedend een groepje mannen fotografeerde, bleek er een militair in uniform tussen te staan. Woest kwam hij op me af en trok me mee naar zijn kantoortje. Ik had hem gefotografeerd en dat betekende: „celstraf”. Na veel „sorry’s” en het wissen van foto’s kwam ik met de schrik vrij. Ik heb er wel een allergie voor uniformen aan overgehouden.
In deze tijd van het jaar wordt die allergie er niet minder op en ook dat heeft zo zijn reden. Wanneer ik in december ergens ver weg verbleef, was het steeds hetzelfde liedje als ergens een verkeersagent opdook. „Die is uit op boetes om zijn kerstdiner te bekostigen”, klonk het dan vanachter het stuur. Meestal had de chauffeur gelijk en werd hij naar de kant gemaand. In arme landen blijkt een uniform voor (doorgaans laagbetaalde) ambtenaren het kerstkostuum bij uitstek. Gewone burgers zijn op hun beurt dan meesters in het hameren op mededogen, op het die ”verklede ambtenaar” voorhouden van een „menselijke maat”.
Consequent zijn ze daarin niet. Baantjes in uniform zijn namelijk razend populair, en dat is logisch. Je hebt vast werk, en dus ook een vast salaris, dat je af en toe zelf kunt ophogen door „in naam der wet” je macht te laten gelden. Is zoon Juan eenmaal in een uniform gehesen, dan kun je hem als vader, maar ook als broer, neef, oom, opa, kleinkind of ex-vrouw „in naam der medemenselijkheid” kaal plukken. Naar buiten toe geldt „in naam der wet”, maar intern „in naam der menselijke maat”. Of hier dan vanzelf sprake is van corrupte praktijken? Het zou kunnen, maar dat hoeft niet zo te zijn.
Soms, heel soms hoef je voor andermans verkleedpartij (uniform aan, uniform uit) weinig te doen, merkte eens een organisatie voor gehandicapte kinderen. Die zocht onderdak, en dat lukte maar niet. Totdat een burgemeester van een dorp „ergens wel een plekje wist te regelen”. Wat bleek? De burgervader had zelf een gehandicapt kind.