De Reformatorisch Maatschappelijke Unie (RMU) is „gematigd positief” over de ”Uitwerking Beroepsprofielen” voor de functies van pastor en predikant waar de generale synode van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) deze week over spreekt.
De RMU werd geconsulteerd tijdens de totstandkoming, maar ziet nog steeds aandachtspunten, zo meldt de vakorganisatie donderdagmorgen. Bart van Dam, onderhandelaar RMU Werknemers: „We zien ruimte voor verbetering, vooral wat betreft de benaming. De notitie maakt onderscheid tussen de functienamen ”pastor” (hbo) en ”predikant” (universitaire opleiding). Een eenduidige functienaam, ”predikant”, ligt meer in lijn met de gelijkheid aan werkzaamheden en het vereiste denkniveau.”
In de notitie ontbreekt verder wat de vereiste competenties moeten zijn, alsdus de vakorganisatie. „De RMU laat het ook zwaar wegen dat de Bijbel geen onderscheid maakt tussen verschillende ambten van dienaar van het Woord”, benadrukt Van Dam.
Er moet volgens hem „een duidelijk traject komen waarin aspiranten de kans krijgen om dienaar des Woords te worden. We benadrukken dat verdere uitwerking essentieel is, met name op het gebied van borging en begeleiding.”
Er moet meer „maatwerk” komen, vindt Van Dam. „Het is van cruciaal belang dat het traject flexibel genoeg is om aan individuele behoeften te voldoen. De ene aspirant kan in een paar jaar tot het gewenste niveau komen, maar een ander heeft gezien omstandigheden meer tijd nodig.”
Een verder uitwerking is ook nodig met het oog op de bestaande groep kerkelijk werkers die al preek- en sacramentele bevoegdheden kregen.
De RMU blijft betrokken bij het proces.
Bond
Ook de Bond van Nederlandse Predikanten (BNP) vindt dat naar kritiek op het eerdere voorstel is geluisterd door de PKN, omdat er „heldere en beargumenteerde keuzes” worden gemaakt in het stuk dat nu bij de synode voorligt.
De BNP is niet overtuigd dat de nieuwe niveautoets (NLQF 7) voldoende duidelijkheid geeft.
De BNP vindt dat „de keus voor het ene ambt met dezelfde roeping en verantwoordelijkheid is een basis voor gelijke behandeling in de kosten voor de gemeente en de beloning van de voorganger.”