Op school leer je dat mensen vijf zintuigen hebben. We kunnen horen, zien, ruiken, proeven en voelen. Op die manier kunnen we de wereld om ons heen waarnemen. Toch zijn er meer dan vijf zintuigen die ons van de nodige informatie voorzien.
Het evenwichtsorgaan in het menselijk binnenoor kan rustig een zesde zintuig genoemd worden. We nemen er de stand van ons lichaam mee waar, zodat we in staat zijn om rechtop te blijven staan. En dit orgaan geeft ook informatie door over bewegingen die we maken, zelfs als onze ogen of oren deze beweging niet detecteren – denk maar aan het gevoel dat je hebt als een lift omhoog of naar beneden gaat. Het evenwichtsorgaan werkt ook samen met de oogspieren. Zo kunnen we bij een snelle hoofdbeweging naar rechts toch een stabiel beeld zien, omdat onze ogen even snel naar links worden gestuurd. Bovendien is er een sterke link tussen dit zesde zintuig en ons innerlijk welzijn. Zo sterk zelfs, dat mensen met falende evenwichtsorganen psychische klachten kunnen krijgen, of andersom.
Er zijn nog wel meer menselijke zintuigen op te sommen. Zo wordt het gevoel vaak opgesplitst in tastzin (waarmee je druk of aanraking waarneemt), thermoceptie (warmte of kou) en nociceptie (pijn). Verder nemen we de spanning van onze spieren waar en kunnen we (beperkt) elektrische stroom waarnemen.
In het dierenrijk is een nog grotere variatie aan zintuigen. Een bekend voorbeeld is de echolocatie van de vleermuis. Met zogenaamde sonische sensoren kan hij geluiden met zeer hoge frequenties waarnemen. Hiermee kan hij ook de grootte, de richting en de snelheid van bewegende objecten ‘zien’. Verder zijn veel dieren uitgerust met zintuigen die het magnetisch veld van de aarde kunnen waarnemen. Postduiven gebruiken dit bijvoorbeeld om zich tijdens de lange weg naar huis te oriënteren. Maar ook bijen, fruitvliegjes, roodborstjes, zeeschildpadden, salamanders, vossen en walvissen zijn met dit zintuig uitgerust.
Haaien kunnen met behulp van elektrische signalen hun prooi lokaliseren. Ze detecteren deze elektrische velden met de zogenaamde ”ampullen van Lorenzini”. Deze zien eruit als zwarte poriën op zijn snuit. Omdat deze symmetrisch verdeeld zijn over de kop van de haai, kan de richting van de naderende prooi bepaald worden.
De meeste giftige slangen ruiken hun prooi door middel van hun gespleten tong, maar slangen uit de familie van de groefkopadders kunnen hun prooi ook via infrarode straling opsporen. In de groef tussen hun ogen en neus zit een extra zintuig dat infrarood licht kan waarnemen. Zo zijn ze in staat om in het volslagen duister toch feilloos een voorbijkruipende warme hap te zien. Veel bekender is de mug, die dit vermogen ook heeft. Die lijkt zelfs te wachten tot het licht uitgaat, want daarna duurt het niet lang of hij heeft een warm hoofd dat boven de dekens uitsteekt gevonden om er een slokje bloed uit te zuigen.
Een online encyclopedie zegt dat het ”zesde zintuig” een „buitenzintuiglijke waarneming” doet van dingen waarvan het bestaan niet wetenschappelijk is aangetoond. Het zou dus dingen ‘zien’ die buiten of boven ons zijn. Gelukkig zijn we niet van de wetenschap afhankelijk om te weten dat er meer is dan alleen het tastbare.