Het gaat met name om embryo’s die zijn ‘overgebleven’ na een ivf-behandeling en voor onderzoek worden gedoneerd. Ook gaat dit advies over „embryoachtige structuren” (ELS) die in een laboratorium gevormd zijn, zonder sperma, eicellen of baarmoeder. Dit advies hoeft niet te gelden voor ELS die niet op intacte embryo’s lijken, bijvoorbeeld als ze een orgaan nabootsen.

Anders dan veel christelijke ethici beschouwt de Gezondheidsraad embryo’s vooral als iets „dat kan uitgroeien tot mens”, en niet in de eerste plaats als volwaardig mens met een ziel. Ze vindt het daarom „ethisch gezien” niet ontoelaatbaar om er onderzoek naar te doen.

Het onderzoek kan volgens de raad waardevolle kennis opleveren; kennis die niet op een andere manier te verkrijgen is. Over menselijke embryo’s die ouder zijn dan een maand, kan de wetenschap genoeg te weten komen doordat ouder en niet levend materiaal –onder meer afkomstig van abortussen– mag worden gebruikt voor onderzoek.