Even eerlijk. Heeft u de afgelopen weken iemand horen zeggen dat, als Israël de volken in het oude Kanaän had uitgeroeid, er nu geen oorlog met de Palestijnen zou zijn?
Nog zo’n vraag. Als Abraham wat meer geduld had gehad en geen zoon bij Hagar had gekregen, waren dan niet de problemen met moslims voorkomen? Zij zijn toch de nakomelingen van Ismaël?
In de oorlog tussen Israël en Hamas komen beide vragen samen. Hamas baseert zich nadrukkelijk op islamitische uitgangspunten, waardoor de oorlog tegen Hamas al snel het beeld krijgt van een oorlog tegen de islam.
Dat is ook precies wat Hamas wil. De aanval op Israël op 7 oktober werd door Hamas Al-Aqsa Storm genoemd, verwijzend naar de Al-Aqsamoskee op de Tempelberg in Jeruzalem. Al-Aqsa is een naam die zo’n beetje iedere moslim wereldwijd kent. Door de aanval zo te noemen, probeert Hamas te laten zien dat deze zaak een kernzaak moet zijn voor elke moslim waar dan ook.
Natuurlijk trapt lang niet iedere moslim daarin, maar de toon is gezet. In de steeds heftiger wordende discussies gaat het al snel om Joden tegenover moslims, en over waar ‘onze’ sympathie zou moeten liggen. Over wij tegenover zij dus, waarbij moslims de historische ”zij” vormen – net als Joden dat trouwens lange tijd waren in Europa.
Broedervolken
Wat betreft het Joodse volk is er echter een omslag gemaakt in de meeste reformatorische kerken. Van vervangingstheologie werd en wordt afscheid genomen; niet zo makkelijk wordt meer gezegd dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen. De gedachte dat er voor het Joodse volk nog uitstaande Bijbelse beloften bestaan, zoals in Romeinen 11, is in plaats daarvan algemeen geaccepteerd.
Maar hoe zit het met de Arabische broedervolken van Israël? Liggen er ook voor hen beloften? En wat betekenen die dan in de praktijk? Kunnen ze bijvoorbeeld veranderen hoe we aankijken tegen het lijden in de Gazastrook?
Ik pretendeer in dit artikel niet de ultieme antwoorden te geven, maar hoop wel een analyse te bieden van de antwoorden die deze vragen in de geschiedenis hebben gekregen. Dat doe ik mede op basis van onderzoek dat ik eerder verrichtte (zie daarvoor mijn boek ”Zonen van Ismaël” uit 2012).
Wat direct opvalt, is dat met dezelfde Bijbel in de hand heel verschillende antwoorden gegeven zijn op de vraag of er een hoopvol vergezicht geschilderd mag worden voor Ismaël. Bijbelexegese is geen activiteit die zich in het luchtledige afspeelt: concrete historische voorvallen zijn blijkbaar heel bepalend voor wát we lezen en hóé we het lezen.
Kruistochten
Meestal was de concrete historische context er een van strijd. Gedurende de hele lange middeleeuwen stond oorlog tussen het christelijke Europa en het islamitische Midden-Oosten nadrukkelijk op de voorgrond.
De kruistochten –tussen 1100 en 1300– zijn daarvan het bekendste én beruchtste voorbeeld. Heel wat moslims dragen dat voorbeeld graag aan als ondersteuning voor de stelling dat christenen niet altijd zo vredelievend met hun naasten omgingen als dat ze soms doen voorkomen.
De moslim, kortom, is gedurende lange eeuwen voor het christelijke Europa vooral de heiden, de ongelovige, de vijand. De ultieme ander.
Ook in de tijd van de Reformatie en de Nadere Reformatie blijft dat vijandbeeld de boventoon voeren. Er komt, beetje bij beetje, meer oog voor Bijbelse beloften voor het Joodse volk. Maar voor moslims? Niet echt. Maarten Luther heeft het over een „satanische lijn” die via Kaïn en Arius naar Mohammed loopt. Let wel: dit zijn de jaren waarin de „Turk” voor de poorten van Wenen ligt. Het is menens voor Luther; zijn theologie is geen droogzwemmen maar staat in directe relatie met wat er in het oosten van Europa gebeurt.
Ook Calvijn was niet mals als het over moslims gaat. Bijzonder fel is hij in een preek over 2 Timotheüs 1:3, waarin hij Mohammed verwijt zijn volgelingen „de beker van zijn duivelse dromen” te drinken hebben gegeven, „en ze werden met hem dronken”. Calvijn realiseert zich wel –in een preek over Galaten– dat Ismaël de oudste zoon van Abraham is, maar dat is vooral een „lege titel” die Ismaël gebruikt om Izak te verdrukken.
Positieve geluiden over de islam en moslims zijn zeldzaam, en dat blijft ook zo in de Nadere Reformatie. Polemische taal voert de boventoon, ook bij dé grote reformatorische auteur over de islam in die dagen. Dat is Simon Oomius, een leerling van Voetius. Hij schreef een boek van bijna duizend pagina’s over de islam en moet niets hebben van allerlei beloften voor moslims die rooms-katholieke theologen in het Woord menen te ontwaren. Dat zijn „dromerijen” uit de „hersenen van suffende en melancholieke mensen”, meent Oomius.
Over het algemeen geldt in deze lange periode van de middeleeuwen tot het einde van de Nadere Reformatie dan ook wat de 20e-eeuwse missioloog J.C. Hoekendijk schreef: dat „het kwaad gerucht aangaande de islam haast een cultuurpatroon van onze Westelijke samenleving is geworden”. En dat geldt niet alleen voor Ismaël. Ook beloften voor Izak worden lange eeuwen maar nauwelijks herkend.
Maar dan breekt een nieuwe tijd aan. Het Ottomaanse Rijk boet in aan kracht, de dreiging van de islam komt in Europa op de achtergrond te staan. Het is de 19e eeuw, de tijd van het Reveil en ook van hoopvolle bewogenheid met moslims – en meer specifiek met de Arabieren. Niet langer staat vooral de afbakening tegenóver Mohammed centraal; het gaat nu veeleer om bewogenheid mét de volgelingen van de profeet.
Zo ziet Willem Bilderdijk (1756-1831), vaak getypeerd als de geestelijke vader van het Reveil, in de aanhangers van de islam zelfs een volk dat dichter bij God staat dan het verlichte christendom van zijn dagen. Hij hoopt dat christendom en islam tot één godsdienst zullen worden wanneer de Arabieren Jezus gaan belijden.
Isaäc da Costa, samen met Bilderdijk een boegbeeld van het Reveil, heeft daar rond 1820 ook het nodige over te zeggen, vooral in de vorm van gedichten. Da Costa, zelf een Messiasbelijdende Jood, is ervan overtuigd dat er voor Arabische volken nog heel wat te gebeuren staat. Maar eerst moeten de Joden tot Christus komen, beargumenteert hij. Immers, het eerstgeboorterecht was voor Izak, niet voor Ismaël. Zolang de Joodse Izak zich niet tot Christus wendt, staat hij er zelf schuldig aan dat de islamitische Ismaël maar de halve waarheid bezit.
Nu zuigt Da Costa zijn hoopvolle verwachting niet uit zijn duim: hij citeert in zijn gedichten vrijwel letterlijk profetieën uit onder meer Jesaja 60, waar staat dat Kedar en Nebajoth –beiden zonen van Ismaël– met hun rammen en kamelen in Jeruzalem God zullen eren.
Een andere geciteerde tekst is Genesis 17:18, waar Abraham aan God vraagt om ook zijn zoon Ismaël te zegenen – iets wat God hem toezegt.
Verder is er Jesaja 19, een bekende profetie waarin een doorgaande weg van Egypte naar het tegenwoordige Irak loopt, dwars door Israël. De volken langs die weg zullen samen God aanbidden. Dit is een passage waarop meer bezinning noodzakelijk is, schreef dr. ir. J. van der Graaf in 2006. „Dat er ook voor Ismaël beloften zijn is een noodzakelijke correctie in het denken van allen die eenzijdig voor Israël verwachting hebben.”
Theologische consistentie
Intussen is het 2023. De ervaren dreiging die van de islam uitgaat is, zeker sinds de aanslagen van 11 september 2001 en de opkomst van Islamitische Staat in 2014, weer helemaal terug. Dat geldt ook voor de polemiek van de tijd van de Nadere Reformatie, want, zoals we hebben gezien: meer ervaren dreiging betekent doorgaans een scherpere veroordeling, ook theologisch.
Toch is de hoopvolle lijn, die van Bijbelse beloften voor moslims, niet verdwenen. Die heeft sinds de tijd van het Reveil definitief een plaats veroverd. Internationaal wordt die lijn vandaag vertolkt door theologen als de Libanese Tony Maalouf en de van oorsprong Pakistaanse Faisal Malick. In Nederland was het aanvankelijk vooral Iet Bleeker die overtuigd was van Gods plan voor de Joodse én Arabische volken. Zij werkte jarenlang voor Near East Ministry in Israël en overleed in 2005. Vandaag de dag zijn het met name de oud-directeur van Arabische Wereldzending, Jaap Bönker, en oud-zendeling Laurens de Wit die veel schrijven over dit thema.
Theologisch gezien zal niet iedereen elke stap mee kunnen maken, maar wat opvalt is dat deze auteurs, die de Bijbelse beloften voor Ismaël voor het voetlicht brengen, zonder uitzondering óók beloften voor het Joodse volk serieus nemen. Dat getuigt op zijn minst van een theologische consistentie: als er beloften voor Ismaël bestaan, dan zeker ook voor Izak, door wie het grote Messiaanse verbond gestalte heeft gekregen.
Die gerichtheid op zowel Jood als Arabier overstijgt diepe scheidslijnen, zei Jaap Bönker eerder in een interview met het Reformatorisch Dagblad. Maar vaak wordt die houding niet begrepen. „We leven in een raar landje. In Nederland geldt heel sterk: als je voor Israël bent, ben je tegen de Palestijnen, of andersom. Je moet een keuze maken. Maar mijn grote voorbeeld, de Heere Jezus, maakt die keuze niet. Hij heeft een plan met Israël én met de Palestijnen. Dat plan moet je los zien van de politieke achtergrond.”
Herwaardering
Ook in reformatorische kerken lijkt er meer oog te komen voor een lijn waarin Ismaël als het ware wordt geherwaardeerd. Het werk van de relatief jonge Stichting Ismaël, die zich op Woordverkondiging onder de Arabische volken richt, is daar een voorbeeld van.
Het is waar, er zijn weinig voorbeelden te vinden van die herwaardering in de tijd van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Maar dat geldt net zo goed voor de huidige Israëlliefde in veel reformatorische kerken: ook die begon zich toen pas schoorvoetend te ontwikkelen.
De resultaten van die hernieuwde openheid voor beide zonen van Abraham, zowel Izak als Ismaël, zijn soms verbluffend. Zo zetten ze de oorlog om het kleine stukje land waar nu Israël met Hamas vecht, in een heel nieuw perspectief. Wat als het Beloofde Land nog veel groter is dan dat? Wat als de landbelofte uit Genesis 15, met grenzen van Egypte tot aan de Eufraat, letterlijk is bedoeld? Wat als dat land niet uitsluitend voor Izak, maar voor héél Abrahams zaad, dus inclusief Ismaël, is bedoeld?
Het gevolg is dan dat de zonen van Abraham al in het Beloofde Land wonen, maar dat ze het elkaar nog niet gunnen. En dat ze het elkaar alleen zullen gunnen door Christus. Auteurs als Tony Maalouf en Laurens de Wit zijn daar van doordrongen. De islam is niet per ongeluk ontstaan, maar past in Gods plan, zegt De Wit. Dat is zijn antwoord op de vragen waarmee dit artikel begon. Is het bestaan van Ismaël een gevolg van ongeloof? „Ga dan ook verder. Het was evenmin Gods bedoeling dat Adam en Eva van de vrucht zouden eten. Maar toen ze dat toch deden, had God zijn plan al klaar.”
Genoemde auteurs wijzen op ontwikkelingen die iets laten zien van dat plan. Nooit eerder waren er zo veel Messiasbelijdende Joden als vandaag. En nooit eerder groeide de kerk onder moslims in de Arabische wereld zo snel als vandaag. „Ze zien nog niet dat ze broeders zijn”, zegt Jaap Bönker daarover. „Maar dat moment zal wel komen.”
Hoe zo’n theologie de visie op de oorlog tussen Israël en Hamas kan beïnvloeden, kan ik niet overzien. Maar dat het een visie oplevert die oog heeft voor een toekomst voor Jeruzalem én Gaza, dat is wel duidelijk.
Journalist Jacob Hoekman speurt in de geschiedenis naar antwoorden op weerbarstige vragen bij het nieuws