Landschap in ochtendnevel
Nevel maakt harde lijnen zacht, hult in een deken de velden. Mist dempt wat schril is, het contrast. Tempert een wereld vol prikkels. Je ruime blikveld, plots verkleind. Alles wordt stil en mild, verfijnd. Niets rest er dan de schakering.
Korrelig is het beeld, grijsblauw. Ruis op het scherm van de schepping. Niet alles is te zien voor jou, de sluier biedt je bescherming. Wat je onmiddellijk ontmoet, hier op dit plekje, dat is goed. Wie kan er zonder ontferming?
Kijk naar de frêle heidebloem, ruik in de ochtend de geuren. Hier en ginds staat een paddenstoel, beuken beginnen te kleuren. Dauw op het land. Een spinnenweb met druppels hangend aan het net. Nergens is enige reuring.
De wereld gaat door crises heen, het is te veel om te dragen. Overal onheil, ramp en leed, er lijkt geen morgen te dagen. Wie alles weet, vermeerdert smart. Het is te groot, bang is ons hart. Rondom ons stormt informatie.
Boven de raderen van turkoois, daar staat de troon van saffiersteen. Zie, alles wentelt, vliedt, verstrooit en is zichzelf tot een oordeel. Ondanks de goden van de eeuw worden eens alle dingen nieuw. Eén zal zijn alles in allen.