Hebben de boerenopstanden van de vorige eeuw een link met de recente demonstraties? En waarom voelen veel boeren eigenlijk al zolang weerstand tegen de overheid? Vijf vragen aan Matthias Dijkshoorn (24), die er een scriptie over schreef.
Tijdens geschiedeniscolleges over boze burgers, in de basis gezagsgetrouwe mensen die in bepaalde omstandigheden toch in opstand kwamen tegen de overheid, werd bij Matthias het idee geboren voor een scriptie over de boerenprotesten en -opstanden in Nederland. Die zijn er niet alleen in de laatste jaren, ook in de twintigste eeuw kwamen ze veelvuldig voor. Een tot nu toe onderbelichte groep zijn de zogeheten “kleine boeren”. Dit waren boeren die tussen de vijf tot tien hectare grond bezaten en zich voornamelijk bevonden in de veen-, zand- en rivierkleigebieden in het oosten en zuiden van Nederland.
Waar kwam die opstandigheid tegen de overheid vandaan?
„Ik heb gekeken naar de ontwikkeling van vreedzaam verzet naar gewelddadig protest van kleine boeren in Nederland. In de jaren 1930 vindt Den Haag het nodig om in te grijpen vanwege de economische crisis die de boeren hard raakte. Vanaf dan ontstaat kritiek op de overheid. Om tot oplossingen te komen sprak de politiek vooral met landelijke boerenbonden, maar kleine boeren waren daarin nauwelijks vertegenwoordigd. Daardoor vielen de steunmaatregelen voor kleine boeren ongunstig uit.”
Op welke manier kwam er opstand tegen deze maatregelen?
„In eerste instantie wordt er op een vreedzame manier verzet geboden. Kleine boeren organiseren zich in een eigen beweging, buiten de landelijke boerenbonden om. Zij proberen de overheid te laten inzien waar het mis gaat. Dat doen ze onder meer door het sturen van brieven naar leden van de Tweede Kamer en andere politici. Daarnaast roept de belangengroep Actie voor den Kleinen Boer (AKB) de boeren op om bij de betaling van hun belasting de letters O. Prot. (Onder Protest) op het belastingformulier te noteren. Uiteindelijk komt de overheid de kleine boeren in deze periode nog wel tegemoet, vanwege het ideologische belang van deze bedrijven - om zo de ‘verpaupering van het platteland’ tegen te gaan. De Dienst voor Kleine Boerenbedrijven wordt in het leven geroepen.
Na de Tweede Wereldoorlog benadrukt de overheid steeds meer het belang van de economische levensvatbaarheid van het kleine boerenbedrijf. Structurele veranderingen in de bedrijfsvoering worden aangemoedigd, waarmee de ondernemersvrijheid van boeren sterk in het gedrang komt. Er ontstaan nieuwe, kleine boerenbewegingen. Die gaan samenwerken met andere boerenbonden om meer politieke invloed te krijgen en te strijden voor het zelfstandige kleine boerenbedrijf.”
Haalde dat iets uit?
„Nauwelijks. In de jaren vijftig en zestig wordt het steeds duidelijker dat de kleine boeren geen toekomst hebben. De noodzaak van schaalvergroting en mechanisering maakt duidelijk dat het kleine boerenbedrijf zich niet zal kunnen handhaven, stelt de overheid. De regering stelt een fonds in om kleine boeren de kans te geven om met hun bedrijf te stoppen of drastische veranderingen door te voeren. In deze tijd komt de Boerenpartij onder leiding van boer Koekoek in de Tweede Kamer. De boeren –inmiddels georganiseerd in de Landelijke Vereniging voor de Bedrijfsvrijheid in de Landbouw (BVL)– treden dan vaker naar buiten.
Bekend is de veiling in Kootwijkerbroek van 1958. Boer Van den Brink weigert zijn verplichte bijdrage van zeventien gulden aan het Landbouwschap –de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor de landbouw– te voldoen. Het Landbouwschap legt daarom beslag op de bezittingen van Van den Brink om die via een openbare veiling te verkopen. Op die veilig verschijnen zo’n 2000 boeren, maar in eerste instantie koopt niemand iets. Uiteindelijk koopt een buurman de hele inboedel voor slechts vijf gulden, en hij stelt Van den Brink in de gelegenheid alles weer terug te kopen voor hetzelfde bedrag. Het zijn de eerste tekenen van burgerlijke ongehoorzaamheid.”
Maar daar blijft het niet bij…
„Zeker niet. Boeren blijven zich onvoldoende gehoord voelen door Den Haag, terwijl het voortbestaan van het kleine boerenbedrijf steeds onzekerder wordt. Radicalere protesten zijn nu gerechtvaardigd, vinden de boeren. In 1961 breekt de eerste grootschalige en gewelddadige actie uit. De media doen er uitgebreid verslag van. De snelweg bij Nunspeet wordt geblokkeerd nadat het Landbouwschap beslag heeft gelegd op diverse boerderijen. Ruim 1000 boeren gaan met hun trekkers en andere landbouwwerktuigen de weg op. Met zo’n 400 voertuigen blokkeren zij de snelweg. De politie is met veel machtsvertoon aanwezig. Een grote confrontatie met de autoriteiten blijft nog uit, maar de toon is gezet. Boeren kijken niet langer lijdzaam toe, maar zijn bereid om in actie te komen. Het vormt de opmaat tot de ”Opstand der Braven” in Hollandscheveld in 1963, waar boeren drie dagen lang de strijd aangaan met de politie. Met deze acties bereikten de boeren hun doel: aandacht van het Nederlandse volk voor benarde positie van de boeren.”
De geschiedenis herhaalt zich?
„De titel van mijn scriptie is: “Wie het kleine niet eert…”. Die verwijst naar een groep hardwerkende boeren die graag wilde dat Nederlandse overheid naar hen omzag. Hoe langer de politiek de stem van de boeren negeerde, hoe luider en radicaler de roep om verandering werd.
Uiteindelijk gaat het steeds weer om hetzelfde, of er nu gestreden wordt voor een betere landelijke vertegenwoordiging of geprotesteerd vanwege de stikstofproblematiek: boeren willen toekomstperspectief, een einde aan de in hun ogen te grote overheidsinmenging en erkenning voor het boerenbestaan.”