Sprookjes voor hof en hut
Onze vakantie in Denemarken was een goede reden om de verzamelde sprookjes en vertellingen van Hans Christian Andersen weer eens ter hand te nemen. We waren nog maar kort getrouwd toen ik de kloeke uitgave met fraaie illustraties van Lidia Postma cadeau kreeg van mijn vrouw. Gefascineerd las ik in de maanden erna wat aan het brein van Andersen was ontsproten; sprookjes die werden gelezen in paleizen en krotten, door kinderen en grijsaards.
Daarna stond het boekwerk, meer dan 800 pagina’s dik, tientallen jaren ongelezen in onze boekenkast. Nu greep ik het weer. In onze eerste vakantieweek bezochten we Odense, waar Andersen ter wereld kwam. In diepe armoede. De week erna waren we in Kopenhagen, waar hij de bekendste Deen ooit werd. Ook filosoof-theoloog Søren Kierkegaard en dichter-dominee Kaj Munk mogen er zijn, maar ze kregen toch niet de roem die Andersen verwierf. De man wiens eigen levensloop iets van een sprookje had en die ondanks alle eer die hem te beurt viel zich het lelijke jonge eendje bleef voelen.
Op zijn geboortegrond las ik met extra belangstelling ”Het kleine meisje met de zwavelstokken”, dat een indruk geeft van de vroege jeugd van zijn alcoholistische moeder. En het verhaal ”Zij deugde niet”, over haar leven als uitgebuite wasvrouw, die tijdens haar werk verdronk. Het is een postume hommage aan de verachte moeder die hij liefhad. Alle volgende liefdes voor vrouwen werden een mislukking.
Ik genoot opnieuw van Andersens gave om dode voorwerpen, zoals een tinnen soldaat, tot leven te wekken. En zijn milde blik op de dingen, in groot contrast met zijn complexe persoonlijkheid. Het meest werd ik aangetrokken door de verhalen met een religieuze strekking, zoals ”Aan het uiterste der zee”, ”De geschiedenis van een moeder” en ”Het Jodinnetje”. Ze tekenen Andersen als een man die weinig moest hebben van dogmatisme en orthodoxie, laat staan van een prediking waarin wordt gewaarschuwd voor de realiteit van een hel tegenover een hemel. Tegelijk klinkt in deze pennenvruchten zijn hunkering naar God door. Alle aardse roem en toejuiching konden zijn hart blijkbaar niet vervullen.
Ik weet nooit zo goed hoe je het gebruik van sprookjes als toeleidende weg naar de Bijbel moet beoordelen. Dat dilemma ervoer ik nog sterker tijdens het lezen van De Kronieken van Narnia, de fascinerende verhalen van de beduidend orthodoxere C.S. Lewis. Van één ding ben ik in ieder geval heel zeker. Je kunt beter sprookjes vertellen om daarmee mensen naar de Bijbel te leiden dan Bijbelse geschiedenissen tot sprookjes verklaren.