Oud-minister Veerman: Het kabinet moet met de pet in de hand naar Brussel
CDA-leider worden? Of nog een keer minister? Cees Veerman (74) bedankte voor de eer, maar zit nog vol ideeën. Over de piekbelastersaanpak: „Dat werkt zo niet! Je moet de harten van de mensen winnen!”
„Je bent aan de beurt”, kreeg Veerman in 2002 te horen. „Je moet minister worden.” Het werd hem „op het hart gebonden”, dus hij ging. Verslaafd aan het pluche werd hij allerminst; de CDA’er is en voelt zich naar eigen zeggen geen politicus. „Ik heb een boerenhart, ben opgeleid als econoom en heb 45 jaar voor de klas gestaan. En ik heb vijf jaar politiek corvee gedaan”, zegt de oud-bewindsman in de werkkamer van zijn boerderij in Goudswaard.
Spijt van zijn keuze om minister van Landbouw te worden, heeft hij niet gehad. „Maar ik heb wel Jona-momenten gehad. Er zijn best heel lastige ogenblikken geweest. Niet alleen in de politiek, maar ook op persoonlijk vlak.” Er waren momenten waarop hij dacht: „De groeten, ik ga terug naar de boerderij en naar de wetenschap. Je zoekt het maar uit. Maar dat gaat ook niet, want je moet niet van je taak weglopen.”
„Toen het einde van mijn termijn naderde, werd tegen mij gezegd: Je bent een redelijk succesvol minister, en zeer gezien in het CDA, ook in het bredere verband. Je moet blijven, dan kun je misschien minister van Financiën worden. Nee, heb ik gezegd; ik ga uit de landelijke politiek; ik heb mijn taak gedaan en mijn maatschappelijke corvee vervuld.” Sommigen zagen een CDA-leider in Veerman. Spijt dat hij die stap niet heeft gezet, heeft hij nooit gehad, zegt hij. „Dat sommige mensen dat in mij zagen, heb ik altijd als een compliment opgevat, maar nooit als een aansporing.”
Vorig jaar, na het opstappen van landbouwminister Henk Staghouwer, vroeg de ChristenUnie of Veerman hem wilde opvolgen. „Het werd me dit keer niet op m’n hart gebonden.” Een van de „beletselen” om het te doen: de „weeffout” in de formatie om te kiezen voor twee ministers op Landbouw.
Desalniettemin heeft Veerman een uitgesproken mening over het beleid dat ‘Den Haag’ voert. Of er met het huidige coalitieakkoord een goede basis is gelegd voor effectief stikstofbeleid? „Nee. Omdat men naar mijn gevoel aan de verkeerde kant is begonnen, bij de problematiek van de dag. Wie heeft er een beeld gemaakt van de landbouw in 2040? Van daaruit moet je terugredeneren en kijken welke stappen nodig zijn. Maar die tijd hebben we gewoon niet meer. We hadden een staatscommissie voor de landbouw moeten hebben.”
„Politici moeten de harten van mensen winnen”, zegt Veerman. „En niet zeggen: We maken een wet, en veel geluk ermee. En we zetten er maar sancties en dwang op.
We weten dat er een probleem is, en we weten dat dat moet worden opgelost. En weten ook dat je het spek moet snijden waar het zit: bij de piekbelasters dus.” Over de aanpak is de oud-minister echter niet te spreken: „Nu gaan we van bovenaf zeggen: Je bent een piekbelaster, dus kies maar: of je wordt uitgekocht en krijgt 120 procent van de bedrijfswaarde, of anders valt de bijl. Ja, zo werkt het niet! Je moet de harten van de mensen winnen! En dat is lastig, maar het is wel je taak als politicus.”
Kalverhouderij
Veerman pleit voor een andere aanpak: van onderaf. Een kalverhouderij op 500 meter afstand van een Natura 2000-gebied „is geen goede plek. Ga naar zo’n man toe. Dat moet dan niet een ambtenaar met een tasje zijn, maar een of meerdere vertrouwde mensen uit de streek. Een oud-notaris, een oude bankier, een dominee die met emeritaat is. En zeg: Joh, hoe zie jij de toekomst nou? Bij een tweede gesprek komt dat misschien wel los. En dat houd je stil. En dan ga je ook naar andere boeren toe. Vervolgens zeg je als clubje: Die zou wel willen stoppen, die zou wel willen verplaatsen, en die zou willen uitbreiden; kunnen we daar een puzzeltje van maken?”
Over de huidige aanpak via zogeheten gebiedsprocessen –een „toverwoord”– is Veerman sceptisch. „Als je dat gaat institutionaliseren met ingewikkelde ambtelijke constructies gaat het niet werken. Dat is mijn overtuiging.”
Kritiek op zijn eigen beleid is er ook. Soms zeggen mensen: „Cees, jij had twintig jaar geleden al kunnen beginnen.” „Dan zeg ik: twintig jaar geleden heb ik voor de partij een stuk geschreven over duurzame landbouw. Maar de politieke realiteit heeft het niet toegestaan om daar grote stappen in te zetten. De maatschappelijke omstandigheden waren toen niet rijp”, blikt hij terug. „Het mestvraagstuk was levensgroot, maar daar kwam ik niet doorheen. Want ja, de CDA-fractie, die toen nog ruim veertig zetels had, die was zo… Die zei: Die plannen van jou, daar gaan wij niet aan beginnen.” Volgens hem zag echter „iedereen aankomen dat het spaak liep”.
Op het gebied van dierenwelzijn en natuur heeft hij wel wat kunnen doen. „Ik heb die Natura 2000-gebieden ingediend in Brussel, waarvan we in sommige gevallen nu zo’n spijt hebben. Maar dat was toen naar beste inzicht. Niemand realiseerde zich in 2003 dat dat in feite voor de eeuwigheid was. Want het terugdraaien van aangewezen gebieden is eigenlijk niet voorzien. De staat moet zorgen voor een goede staat van instandhouding. Dat is het meeste conservatieve beginsel dat je kunt bedenken. Het betekent namelijk dat het niet mag veranderen, terwijl het klimaat, de samenleving en haar voorkeuren en natuurlijke omstandigheden veranderen. In het zuidelijke deel van de Noordzee kan kabeljauw niet meer leven, omdat het te warm is geworden. In de Natura 2000-gebieden daar zou je het water moeten afkoelen. Dat is natuurlijk onzinnig, dat begrijp je gelijk. Maar voor een of andere woelmuis in een gebiedje ter grootte van drie voetbalvelden moet je wel zorgen voor een gunstige staat van instandhouding.
Twintig jaar geleden hebben we de gebieden ingediend, op basis van onderzoek van dertig jaar geleden. Iedere ondernemer stelt zichzelf eigenlijk permanent de vraag: zou ik het nog zo doen, of moet ik het bijstellen? Maar zelfs die ruimte is er hier niet.” De oplossingsrichting, volgens hem: „Er moeten uitzonderings- en uitruilgevallen mogelijk zijn.”
Moet het kabinet in Brussel met de vuist op tafel slaan? „Dat moet je daar nooit doen, je moet erheen gaan met de pet in de hand. Dat is de goede houding. En zeg: Wij komen er niet uit. We erkennen dat we dingen moeten doen, en we hebben veel te lang gewacht. Kunnen jullie ons helpen? En dan moet je ook naar de lidstaten toe. Maar dan moet je eens ophouden om als Nederland van alles van die lidstaten te vinden.”
Omtzigt
Veerman is naar eigen zeggen geen partijman en wil dat ook niet zijn. Maar als het over het CDA gaat, spreekt hij wel over „we”. „De partij heeft het nu lastig. Maar het ontbreekt niet aan de idealen die netjes op papier gezet zijn, en ook niet aan de weg die te gaan is. In feite zijn de velden wit om te oogsten; ervoor zorgen dat mensen hun individualiteit niet beleven als koninkrijkjes, maar als een vrijheid in verbondenheid. En komt het goed met het CDA? Ja, het komt goed. Maar het moet belichaamd worden in mensen die dat kunnen uitdragen en die daarvoor staan.” „Hoffnungsträger”, aldus Veerman. „Daar zijn we naar op zoek.”
„We moeten het niet over personen hebben”, zegt hij als CDA’er Mona Keijzer ter sprake komt. „Het kan ook te volks zijn. Het moet wel gedragen zijn door een diep besef van waarden die aan die visie ten grondslag liggen.” Maar als de naam van voormalig partijgenoot Pieter Omtzigt valt: „Daar noem je nou iemand. Die wordt gezien als Hoffnungsträger, ook omdat hij gewoon de basistaak als parlementslid uitstekend doet. Maar of hij dat als persoon kan dragen, ook de enorme fysieke last, is de vraag. Daar moeten hijzelf en z’n gezin in eerste instantie antwoord op geven.”