Israëlische archeologen hebben opgeroepen tot vermindering van het aantal opgravingen in het land.
Dat schreef onlangs het Israëlische dagblad Haaretz.
Volgens de archeologen zijn er al te veel voorwerpen gevonden die nu niet wetenschappelijk worden geanalyseerd. Bovendien zijn door de opgravingen allerlei locaties met waardevolle gegevens uit de oudheid onherstelbaar beschadigd. De onderzoekers stellen nu voor de graafwerkzaamheden te stoppen of te verminderen.
Het opgraven begon al in de negentiende eeuw. Europese wetenschappers trokken naar het Heilige Land om onderzoek te verrichten in Jeruzalem, Megiddo en Sebaste. In de jaren zestig van de vorige eeuw waren duizenden Israëliërs en buitenlandse vrijwilligers betrokken bij de graafwerkzaamheden op Massada onder leiding van de beroemde hoogleraar Yigael Yadin. Joden hielden zich daar verschanst tijdens de Joodse opstand tegen de Romeinen. In het jaar 73 pleegden de rebellen zelfmoord om niet levend in handen van hun belagers te vallen.
Na de Zesdaagse Oorlog in 1967 toonden onderzoekers zich bijzonder geïnteresseerd in de gebieden rond de Tempelberg in Jeruzalem. De opgravingen in en rond de ”Stad van David” ten zuiden van deze heilige berg trekken de laatste jaren de meeste aandacht. Op het plateau zelf zijn opgravingen verboden.
De opgravingen vinden echter over het hele land plaats. Ze vallen in twee categorieën uiteen. De eerste soort zijn de onderzoeken die archeologen uitvoeren op bekende archeologische plekken. De geleerden –uit Israël of andere landen– krijgen bij hun expedities hulp van een groep studenten. Deze researchopgravingen worden vaak in de zomermaanden uitgevoerd. De studenten wonen ook lezingen bij en ze gaan met extra studiepunten weer naar huis.
De tweede categorie opgravingen zijn de zogeheten bergingsopgravingen. Israëls snelle bevolkingsgroei vraagt om de bouw van huizen en gebouwen en aanleg van wegen. Ongeveer op 300 plaatsen per jaar onderzoeken archeologen de bodem voordat aannemers aan de slag gaan.
Elk jaar belanden er meer dan 30.000 nieuwe voorwerpen in de magazijnen van de Israëlische Archeologische Dienst. De schappen zijn volgens Haaretz in totaal al zes kilometer lang en tellen 1,3 miljoen voorwerpen. Het betreft voorwerpen uit de prehistorische tijd, de tijd van de Bijbel, byzantijnen, kruisvaarders en daarna. Dat kunnen bijlen zijn, potten, scherven, stukken metaal of glas en ossuaria. Er zijn honderdduizenden gegevens die nog niet zijn beoordeeld en waarover nog niet is gepubliceerd. Verder werken archeologen te veel in het veld en te weinig achter hun bureau om verslagen te kunnen maken voor wetenschappelijke tijdschriften van wat ze al hebben gevonden.
Het belangrijkste argument dat voorstanders van stopzetting of vermindering van het aantal opgravingen gebruiken is dat deze „destructief” zijn. Wat afgegraven is, is weg. „Er bestaat slechts een beperkt aantal archeologische plekken, lagen en voorwerpen om op te graven”, vertelde prof. Ben-Yosef van de Tel Aviv Universiteit de krant Haaretz. „We moeten serieus nadenken over die verwoestingen voordat we beginnen te graven. De jacht naar schatten –zilver en goud of een inscriptie– is geen reden genoeg om op te graven.”
Voorstanders van de beperkingen zeggen ook dat archeologen met de huidige technieken veel kunnen leren van kleine opgravingen. Ze geloven ook dat toekomstige wetenschappers over nog betere middelen zullen beschikken. Te denken valt aan chemische datering en het gebruik van multispectrale camera’s om de bodem te doorzoeken.