„Uit genade worden wolven schapen.” Dat zei ds. D.E. van de Kieft dinsdagavond tijdens de bidstond voor de synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN).
De predikant van de ggiN te Urk en preses van de vorige synode sprak over Lukas 12:32: „Vreest niet, gij klein kuddeken, want het is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven.” De synode kwam woensdag samen in Barneveld.
Het thema van de preek was: ”Jezus’ liefdevolle troost”. De twee aandachtspunten waren: tot wie die troost komt en wat die troost inhoudt. Eerst verklaarde de predikant wie er tot dat kleine „kuddeken” behoren: „Dat zijn Jezus discipelen, Zijn kinderen, Zijn volk. Van nature zijn we wolven. Vijanden van God. Met een goddeloos of juist een godsdienstig leven. Wat in de natuur niet kan, kan bij God wel: wolven die veranderd worden in schapen.”
Het kenmerk van schapen is dat ze een herder nodig hebben. „Een hond weet de weg naar huis, maar een schaap niet. Gods volk heeft zo’n afdwalend bestaan. Ze zijn zo dwaas, zo weerbarstig. Het is zo vaak: „Gelijk een schaap heb ik gedwaald in het rond. Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren”. Maar de Herder is getrouw. Er staat in Ezechiël 34 dat Hij het verlorene zoekt en het weggedrevene wederbrengt.”
Een ander kenmerk van schapen is dat als de herder voorop gaat, de kudde volgt, zo zei ds. Van de Kieft. „Zowel de sterken als de zwakken, de schapen maar ook de lammetjes. De kleinste lammetjes horen al bij die kudde, ook al weten ze het zelf niet. Maar zij hebben geen rust voordat ze die Herder hebben leren kennen. Pas later kunnen zij door terugleidend licht vertellen hoe de Heere in hun leven is begonnen. Hoe Hij door de spiegel der wet hen van alles afgebracht heeft, alle dingen schade en drek geacht.”
In de tweede helft van de preek legde ds. Van de Kieft uit dat het Christus ten diepste niet ging om Zijn kudde of om Zichzelf. „Hij ziet hoger, het gaat Hem om de eer van Zijn Vader. Dat staat in Johannes 6: 36. „Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft.” Het is vanuit de liefde tot Zijn Vader dat Hij gaat wijzen op Zijns Vaders welbehagen. In dat welbehagen ligt de oorsprong van de zaligheid van dat kleine kuddeken.”
De Urker predikant legde uit dat de discipelen God de Vader nog niet kenden. „Filippus vroeg niet voor niets: „Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.” Zo kan de zaligheid in de harten van Gods volk nog niet zijn toegepast, maar zijn ze toch van eeuwigheid van de Vader en mogen ze wel Zijn trouwe zorg ervaren. In de weg van de voorzienigheid zullen ze daar eenmaal door de Heilige Geest van verzekerd worden. Hoe veel van Gods volk missen die bewustheid.”
Ds. Van de Kieft wees op de gevaren van godsdienstige stromingen waarbij de volgorde van de drie stukken ellende, verlossing en dankbaarheid niet wordt geleerd. Hij citeerde ds. A. van Straalen (1918-1992) die tijdens de catechisatielessen vaak zei: „Baby’s worden tegenwoordig met een baard geboren, ze zijn direct volwassen, ze kennen direct Christus.” Ds. Van de Kieft: „Het is zo nodig dat een mens eerst zijn zonde en schuld leert kennen. Dan is het pijnlijk om te ontdekken dat een mens in geestelijk opzicht geen enkel goed werk kan doen en niets over kan houden dan schuld. Juist in die diepste ellende wil God horen en is het: „Vreest niet, gij klein kuddeken”.”