Zvi Eyal kan nog altijd niet begrijpen waarom de Holocaust plaatshad
Hij ontsnapte uit Westerbork en kwam illegaal Palestina binnen. De oprichting van de staat Israël maakte hij van nabij mee, maar veel herinnert hij zich er niet van. Zvi Eyal (97): „Ik was in de oorlog; we hadden het veel te druk met vechten en overleven.”
Vanaf de al-Aqsamoskee klinkt monotoon en indringend de oproep tot gebed. Door de nauwe straatjes van de Oude Stad van Jeruzalem spoeden Palestijnse moslims zich naar de Tempelberg. Op de brug die naar het religieuze complex leidt, staan agenten van de Israëlische oproerpolitie. Klaar om elke vorm van onrust de kop in te drukken.
Zvi Eyal, geboren als de Nederlandse Harry Klafter, slaat het allemaal gade op het dak van zijn woning in de Joodse wijk van de Oude Stad. Vanaf het terras kijkt hij uit op de Klaagmuur en het Tempelplein. Terwijl Joden bij de restanten van de tempel hun gebeden opzeggen, knielen islamitische gelovigen op een steenworp afstand op hun gebedsmatje.
Het gebed verloopt zonder incidenten. Maar dat is weleens anders, weet de gepensioneerde chirurg. „Ik heb maar al te vaak gezien dat moslims vanaf de Tempelberg met stenen naar Joden gooiden”, vertelt hij in keurig Nederlands. Af en toe schakelt hij over naar Engels of Hebreeuws. „Je kunt je voorstellen wat er gebeurt als die projectielen van 20 meter hoog naar beneden komen. Dat kan gemakkelijk dodelijk zijn. Hier zie je de spanningen tussen Arabieren en Joden heel concreet worden. En de oproep van de muezzin herinnert daar vijf keer per dag aan. Dat is voor mij een vorm van akoestische oorlogvoering. Ik leef hier op een van de meest onmogelijke plaatsen van de wereld.”
Via zijn studeerkamer –stampvol met boeken over Jodendom en antisemitisme– daalt de hoogbejaarde Israëliër naar de woonkamer af. Aan de muren is vrijwel geen plekje onbedekt. Het hele huis hangt vol met kunstwerken – elk met een eigen verhaal. Variërend van een stadsgezicht van Amsterdam in de jaren 30 tot familieportretten. Veel herinnert aan de Tweede Wereldoorlog, zoals een tekening van Kamp Westerbork, waar Eyal gevangenzat.
Wanneer kreeg u voor het eerst met antisemitisme te maken?
„Dat was toen ik als veertienjarige jongen in de tweede klas van de hbs in Amsterdam zat. Op een dag in mei 1940 lag er een briefje op mijn tafel: „Je bent een vuile rotjood.” Mijn vader en mijn broer, die actief waren in de zionistische beweging, hadden al veel langer in de gaten wat er gaande was en dat we als Joden een donkere toekomst tegemoet gingen. Na dat briefje brak ook bij mij het besef door dat er iets mis was. Later heb ik nog veel aan dat kladje moeten terugdenken. Vooral als ik nu beelden zie van woedende mensen die in de naam van Allah oproepen om alle Joden af te slachten.”
Hoe kwam u in Westerbork terecht?
„Mijn vader, die in De Bilt een fabriek had, heeft geprobeerd naar Engeland te vluchten toen hij eenmaal in de gaten had wat de Joden te wachten stond. Die poging mislukte echter. Een oplichter spiegelde hem later voor dat hij ons gezin kon helpen naar Zweden te ontkomen. Hij leverde ons echter aan de Gestapo uit. Mijn vader werd op de Zuiderzee gearresteerd. We werden begin 1942 naar Westerbork gestuurd. Mijn vader is later in Auschwitz vermoord. Mijn moeder kwam in Theresienstadt terecht, maar is na de oorlog teruggekeerd.”
Hoe was het leven in het kamp?
„In het begin vrij normaal. Ik kon brieven sturen naar vrienden buiten het kamp. ’s Nachts studeerde ik. Ik kreeg op een gegeven ogenblik zelfs verlof Westerbork te verlaten om eindexamen te doen. Elke week waren er transporten naar Auschwitz. Ik wilde ook wel mee; ik had als 15-jarige niet door wat het ”oosten” inhield. Mijn moeder liet me dat echter gelukkig niet toe. Later begreep ik het wel. Toen ik op dezelfde lijst als waarop Anne Frank stond werd gezet om op transport te gaan, hebben mijn broer en ik ’s nachts de draden van het hek doorgeknipt en zijn we gevlucht.
We werden achtervolgd, maar niet gepakt. Midden in de nacht kwamen we in Assen aan. Daar hebben goede mensen de deur voor ons opengedaan en ons later op de tram naar Heerenveen gezet. Met een boot zijn we naar Amsterdam gevaren en daar zijn we tot het einde van de oorlog ondergedoken gebleven. Achteraf hebben we elke seconde geluk gehad.”
Denkt u nog vaak aan de oorlog terug?
„Ik denk er niet elke dag aan, maar wel heel vaak. Mijn hele leven is met de oorlog vervlochten. En je kunt wat er toen is gepasseerd, niet los zien van wat er vandaag de dag gebeurt.”
Hebben de oorlog en de Holocaust u cynisch gemaakt?
„Luister eens. Elke vrijdagavond, bij het begin van de sjabbat, zeg ik de gebeden van de kidoesj. Die bestaan grotendeels uit zegeningen. En daarvoor reciteer ik altijd een lied van zanger Uzi Hitman. Daarin dank ik voor alles wat ik heb gekregen, voor alles wat ik heb kunnen geven. Voor het licht in mijn ogen, voor één of twee mensen die mijn vrienden zijn. Ik dank de Almachtige voor de glimlach van een kind, voor de blauwe hemel en de vruchtbare aarde. En voor een vergevend hart. Dankzij Hem besta ik; meer kan ik niet verwachten.”
Heeft u een vergevend hart?
„In mijn naaste omgeving is dat geen probleem. Voor de rest van de wereld is het een ander verhaal.”
U vluchtte na de oorlog naar Palestina. Was het een droom om daarnaartoe te gaan?
„Ik heb een zionistische opvoeding gekregen, dus ik heb altijd gedacht dat ik naar het Beloofde Land zou gaan. Maar tijdens de oorlog heb ik pas echt begrepen waarom het nodig was dat we een eigen thuisland moeten hebben.
In 1946 kwam ik in contact met iemand van de Joodse Brigade, die in het geheim Joden uit Europa naar Palestina smokkelde. Met een gammel schip zijn we naar Palestina gevaren. We werden ontdekt en zijn door een Brits marineschip naar de kust begeleid. Stel je voor: een koninklijk escorte voor ons. Ik had niets. Tijdens de tocht probeerde ik mijn kleren aan een touw in zee te wassen en ben ik het meeste kwijtgeraakt. Ik kwam in mijn onderbroekje in het opvangkamp Atlit aan. Eenmaal in Palestina heb ik ook mijn Nederlandse naam in een Hebreeuwse veranderd. Zvi was al een van mijn namen en Eyal betekent ”kracht”. Dat vond ik wel een mooie combinatie.”
Hoe verliep die eerste tijd in Palestina?
„Ik kreeg een training in de Haganah, het Joodse verdedigingsleger. Ik herinner me nog dat we patrouille moesten lopen op de Machane Yehuda, de Joodse markt in het centrum van Jeruzalem. Ik was samen met een meisje, dat een handgranaat in haar bh had verborgen. Ik heb in die tijd nooit geschoten. Dat kon ook amper, want we hadden nauwelijks wapens en munitie. Later moest ik mee op de konvooien die van Mount Scopus naar Jeruzalem reden. Dat was levensgevaarlijk vanwege Arabische sluipschutters en hinderlagen langs de weg. Ook toen hadden we soms maar een enkel pistool en een handgranaat om de bussen te beschermen. De Britten staken geen hand uit om ons te helpen; die wilden zogenaamd neutraal blijven. Dat was een grote leugen, want ze wilden vooral de Arabieren te vriend houden.”
In 1948 riep David Ben Goerion de staat Israël uit. Hoe was dat voor u?
„Ik moet eerlijk zeggen dat ik me daar niet zo veel van herinner. Ik was in de oorlog; we hadden het veel te druk met vechten en overleven. Dat gold ook tijdens de Zesdaagse Oorlog. Ik was toen hoofd van het veldhospitaal aan het front. Ik was aan het opereren in een tent, zonder airco. We wisten nauwelijks iets van het verloop van de oorlog. Maar terwijl ik daar stond te zweten, zei de anesthesist op een gegeven ogenblik tegen me dat onze jongens de Tempelberg hadden veroverd en dat Joodse militairen bij de Klaagmuur stonden. Dat is de eerste keer na de oorlog dat ik heb gehuild.”
Beschouwt u de oprichting van de staat Israël als een wonder?
„Achteraf gezien is er in mei 1948 een groot wonder tot stand gekomen. We hebben geluk gehad dat we Ben Goerion als leider hadden. Anders hadden we naar mijn idee nooit een eigen staat gehad. Tegelijkertijd moet je bedenken dat elk Joods leven na de oorlog een wonder was. Mijn vlucht uit Westerbork en mijn reis naar Palestina waren een wonder. Dat ik hier ben is een wonder.”
Israël bestaat inmiddels 75 jaar. Hoe kijkt u tegen de toekomst van het land aan?
„Ik bekijk de toekomst van Israël positief. Ik kan niet anders, na alles wat ik heb meegemaakt. Tegelijkertijd ligt het land onder een doodvonnis. Van een groot deel van de wereld, waar men in toenemende mate moeite heeft met een Joodse staat in deze regio. Onze grootste bedreiging komt van de islamitische wereld, in het bijzonder van de Islamitische Republiek Iran. De wereld moet wakker worden geschud voor de dreiging van internationale staatsterreur.
Bij dat alles moeten we niet vergeten dat een deel van de bedreiging van onszelf komt. Van binnenuit. Als wij stoppen met begrijpen waarom wij Joods zijn en ons negatief laten beïnvloeden door de slechte kanten van de westerse beschaving, heb ik grote vraagtekens bij het voortbestaan van de Joodse staat en weet ik nog niet zo zeker of Israël op termijn zal overleven. Israël is door een wonder is geboren. Maar er is evengoed een wonder nodig om verder te gaan.”
Wat betekent uw Joods-zijn voor u?
„Dat is wat ik ben. Dat is mijn verhaal, mijn leven, mijn hoop. Daarin is mijn hele bestaan geankerd. Datzelfde geldt voor Israël: dat bén ik. Ik ben geen wereldburger; die uitdrukking vind ik betekenisloos, een slogan. Ik schaam mij zelfs wereldburger te zijn, want dan ben ik onderdeel van alle zinloosheid en onverantwoordelijkheid op deze planeet.”
Waar komt die onverantwoordelijkheid vandaan?
„Het basisprobleem is dat iedereen maar alles afschuift; niemand neemt verantwoordelijkheid. Of men probeert de werkelijkheid in theorieën te vangen. Mensen verklaren zich een ongeluk. En de intellectuelen zijn de ergsten. Sommigen hebben zich tot de hoogste graad van domheid opgewerkt. Zij houden zich bezig met dingen die zo stupide zijn, dat alleen intellectuelen ze kunnen begrijpen.”
Zoals?
„Zoals het theoretiseren van het antisemitisme en de Holocaust. Ik wil het niet eens hebben over de absurde postmoderne veronderstelling van sommige pseudo-intellectuelen dat de Shoah nooit heeft plaatsgehad. Maar er wordt ook in wetenschappelijke kringen eindeloos gediscussieerd over de vraag of de uitroeiing van de Joden nu een gevolg van het systeem was, of van het slechte in de mens.
Als je naar de Wannseeconferentie van januari 1942 kijkt, waar de nazi’s tot de eindoplossing voor het Joodse vraagstuk hebben besloten, dan zat daar een stel intelligente mensen. Met een mastergraad, zouden we tegenwoordig zeggen. Met al hun slimheid hebben ze gesproken over de vraag hoe ze het snelst en gemakkelijkst alle Joden konden opruimen. Op industriële schaal. Daar kwam het in de basis op neer. Daar hoef je geen intellectueel debat op los te laten. Dat neemt niet weg dat ik persoonlijk nog steeds niet kan begrijpen waarom de Holocaust heeft plaatsgehad. Dat houdt me tot op de dag van vandaag bezig. Waarom heb ik meer dan honderd familieleden verloren?
Over zaken als het oorlogsverleden en het antisemitisme moet je niet genuanceerd denken. Dat is vergif. Ik kon me als chirurg nooit permitteren om de werkelijkheid niet te zien. Dat is wat anders dan empathie hebben. Juist als arts moest ik me kunnen verplaatsen in de ander. En als je al een fout maakt, moet je daarover spreken. Waarom worden we wijs? Omdat we van onze fouten leren. Als je niet van je fouten leert, bega je een misdaad tegen jezelf. Tegelijk hoeft het geen verrassing te zijn dat we in onze missers blijven steken. Een van de grootste filosofen van de moderne tijd, Hegel, zei het al: We leren hoegenaamd niets van de geschiedenis.”
Waarom leren we niet van onze fouten?
„De Bijbel zegt het al: Mijn volk vergaat omdat het geen kennis heeft. Onwetendheid, gecombineerd met vooroordelen en haat. Dat is ook de wortel van de Jodenhaat. Als het aan deugdelijk onderwijs ontbreekt, heeft de politiek ook vrij spel om alle demagogische krachten los te laten op een bevolking die geen kennis heeft. Dan wordt antisemitisme niet alleen een ziekte van de samenleving, maar ook succesvolle politieke handelswaar.”
Hoe kijkt u na al die jaren in Israël tegen Nederland aan?
„Ik heb in het verleden veel lezingen in Nederland gegeven over mijn oorlogsverleden, over antisemitisme en over Israël. Ik begon mijn verhaal standaard met twee foto’s. Eén van het schilderij ”De Schreeuw” van Edvard Munch. De andere van de bekende drie aapjes, die ”horen”, ”zien” en ”zwijgen” verbeelden. Die schreeuw, dat ben ik. Die drie aapjes zijn jullie tijdens de oorlog. De goeden niet te na gesproken. Daarom ben ik nog altijd verbaasd dat er in Nederland geen standbeelden zijn voor mensen die Joodse onderduikers hielpen. Dát zijn jullie helden, niet Piet Hein en Michiel de Ruyter. Maar jullie begrijpen dat niet. Dat is jullie ongeluk.”