Pas op voor het n-woord (en andere gevoeligheden) in oude boeken
Geen lelijke mensen meer, geen dikke mensen, geen rare mensen. Geen kromme neuzen of dikke lippen of spleetogen, geen ouderwetse rolpatronen bij mannen en vrouwen, geen vermelding van welke huidskleur dan ook. Uitgevers zijn druk bezig allerlei aanstootgevende zaken uit romans en kinderboeken te halen. Maar niet iedereen is het daarmee eens.
Het was me nog nooit eerder opgevallen, maar het staat er toch duidelijk, op bol.com. Een waarschuwingsdriehoekje met een uitroepteken erin, en ten overvloede met de uitleg ernaast: „Dit boek bevat mogelijk kwetsend taalgebruik of stereotypering van mensen of culturen.” Bij welk boek die waarschuwing gegeven wordt? De klassieker ”De hut van oom Tom”, het boek dat vroeger, in sommige edities, ”De negerhut van oom Tom” heette.
Veel mensen in onze samenleving voelen bij zo’n mededeling meteen de irritatie opkomen. Hoezo moeten klassieke boeken leeswaarschuwingen meekrijgen, en hoezo moeten er bij standbeelden bordjes geplaatst worden waarbij de opvattingen van de held bekritiseerd worden? Hoezo moeten gekleurde acteurs in historische films blanke personages spelen of andersom (het zogenaamde ”whitewashing” van vroeger en het ”blackwashing” van tegenwoordig), en waarom zouden we de woorden die in onze tijd taboe verklaard zijn, met terugwerkende kracht ook uit historische teksten halen?
Die irritatie heeft niet eens zo veel te maken met de aanpassingen in woorden, verhalen of films op zichzelf, maar met de trend die erachter zit. Veel mensen in het hedendaagse Nederland voelen hoe de wereld van hun jeugd achter de horizon verdwijnt, hoe er een andere wereld aan het ontstaan is, met andere machtsverhoudingen, een andere cultuur en een andere moraal. Sommigen zijn daar blij mee. Anderen hebben vooral het gevoel dat de toonaangevende klasse de moraal die zij als enig juiste ziet, vrij dwingend aan de samenleving oplegt, en dat daar geen ontsnappen aan is.
In een zo moralistische tijd als de onze is het soms moeilijk om nog nuchter naar de feiten te kijken en de opvattingen waarover het gaat rustig te beoordelen voor wat ze waard zijn, en dan zelf in alle vrijheid een keus te maken. Alles is beladen geraakt door het gevoel dat er een cultuurstrijd gaande is en dat je moet vechten voor je mening, aan welke kant je ook staat. Vandaar dat ook de nieuwste discussie op dit terrein, die over boeken en ”sensitivity readers”, zulke heftige reacties oproept.
Heftige debatten
Het afgelopen jaar had je eerst de kwestie-Roald Dahl, daarna de kwestie-Ian Fleming, daarna de kwestie-Agatha Christie. Stuk voor stuk goed voor pittige debatten in de media, waarbij soms pek en veren in het rond vlogen. Wat bleef er over van klassieke teksten, als je alle aanstootgevende zaken eruit haalde en alles aanpaste naar de hedendaagse morele maatstaven? Kon je zo wel met de geschiedenis omgaan?
De drie kwesties hebben gemeen dat het om wijdverspreide, bij een breed publiek bekende teksten gaat. En dat de aanpassingen vooral betrekking hebben op allerlei woorden en zaken die destijds niet verkeerd bedoeld waren, maar in onze huidige samenleving als racistisch of seksistisch worden geduid. Soms worden woorden geschrapt, soms ook wordt er een kanttekening toegevoegd. In de boeken over James Bond komt bijvoorbeeld de waarschuwing: „Dit boek is geschreven in een tijd waarin termen en houdingen die door moderne lezers als aanstootgevend kunnen worden beschouwd, alledaags waren.”
Voor al die wijzigingen en waarschuwingen is het argument: „We willen hedendaagse lezers niet kwetsen, en als we niets aanpassen, doet dat alleen maar afbreuk aan de boodschap van de boeken.” Dat zegt de achterkleinzoon van Agatha Christie, dat zegt de kleinzoon van Astrid Lindgren. Daaronder ligt trouwens wellicht nog een andere gedachte: „We zijn bang dat de verkoop anders terugloopt en we willen graag zo veel mogelijk boeken blijven verkopen.” Maar die gedachte spreekt niemand hardop uit.
De kleinkinderen van deze beroemde schrijvers vinden dus níét dat de boeken van hun grootvader of grootmoeder zo ongeschonden mogelijk bewaard moeten blijven en nooit aangepast mogen worden. Ze zien die boeken niet als museumstukken, maar als verhalen die een boodschap brengen aan de lezer. Ook aan de hedendaagse lezer. Staan de taal en cultuur van vroeger die boodschap in de weg, dan moet je daar iets aan doen.
Maar er is natuurlijk ook een ander standpunt mogelijk: het is juist goed om kennis te maken met een wereld waarin je je níét helemaal herkent, of met personages met wie je het níét helemaal eens bent. Je moet het verleden niet willen aanpassen en je ogen niet sluiten voor de werkelijkheid. Zoals Naema Tahir in Trouw schreef: „Het feit is dat blanke mannen in het verleden hebben geregeerd over donkere mannen en vrouwen. We kunnen dat uit alle boeken schrappen, maar zijn we dan beter af? Door onze onwetendheid?”
Intussen helpt het om te beseffen dat de hele discussie vooral over kinderboeken, schoolboeken en romans voor het brede publiek gaat. Dat is ook logisch, want dat zijn de boeken die vanouds bedoeld zijn om lezers op te voeden, om hun moraal te vormen. Het doel van zulke boeken is niet om de (historische) werkelijkheid zo goed mogelijk weer te geven, het doel is om een boodschap over te brengen. Juist bij dat soort boeken ligt het gevoelig als taalgebruik en opvattingen niet helemaal matchen met wat je zelf aan je kinderen wilt meegeven.
Hertalingen en bewerkingen
Christelijke lezers, schrijvers en uitgevers zullen dat helemaal herkennen, want de praktijk van ”teksten aanpassen aan de gevoeligheden van de lezer” is in christelijke kringen natuurlijk niet onbekend. Ook al gaat het dan wel over ándere gevoeligheden. Vroeger was menige christelijke bibliothecaris gewend om vloeken in boeken met een dikke zwarte stift door te strepen, terwijl menige christelijke uitgever de plaatjes in vertaalde boeken aanpaste aan de gevoeligheden van zijn achterban.
Als érgens een traditie van aanpassen en bewerken bestaat, dan is dat wel in de genres van de stichtelijke lectuur en het kerklied. Je zou alleen al een studie kunnen maken van de verschillen tussen protestantse en rooms-katholieke vertalingen van Augustinus of Thomas a Kempis. Of van de manieren waarop het Lutherlied ”Een vaste burcht is onze God” in allerlei latere bundels terechtgekomen is, met of zonder het aanstootgevende derde couplet (”En grimd’ ook d’open hel ons aan…”). Of van het oude kerstlied ”Nu zijt wellekome”, dat voor latere protestantse zangers werd ontroomst: de maagd Maria werd geschrapt, en de ”heilige drie koningen” werden vervangen door de ”wijzen uit het oosten”.
Wie in een lange traditie staat en teksten uit die traditie wil blijven gebruiken, ontkomt niet aan aanpassingen. Zo houd je erfgoed immers levend voor nieuwe generaties. Geen wonder dat de diverse reformatorische uitgevers veel te maken hebben met het vertalen, hertalen, bewerken en hervertellen van stichtelijke lectuur uit de gereformeerde en puriteinse traditie.
Ze zijn het erover eens dat je klassieke historische teksten niet zomaar kunt aanpassen. Hertalen: ja, maar inhoudelijk wijzigen: nee. Eerder dit jaar legde Adriaan Bouman van uitgeverij Den Hertog nog in het Reformatorisch Dagblad uit dat aanpassingen „vooral spelling en interpunctie” betreffen, „onder voorwaarde dat de oorspronkelijke boodschap ongewijzigd blijft”. Joop Koster van uitgeverij Gebr. Koster deelt die mening, net als Ruth Pieterman, die veel oudvaders hertaalde. Iets wijzigen of weglaten in historische boeken –bijvoorbeeld bij ”Gods wonderlijke leiding” van Christiaan Salomon Duijtsch– zouden zij „niet terecht vinden”.
Toch gebeurde het vroeger wel vaker dat teksten wat vrijer vertaald of aangepast werden, vertelt Wim Kranendonk, voormalig hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad en voormalig uitgever bij De Banier. „Een bekend voorbeeld zijn de vertalingen van Schotse oudvaders die C.B. van Woerden halverwege de twintigste eeuw maakte. Hij voegde gerust iets toe uit eigen inspiratie, als hij „goed gesteld was” bij de preek die hij aan het vertalen was. Het is ook wel gebeurd dat boeken in vertaling iets reformatorischer werden gemaakt dan ze oorspronkelijk waren. Maar tegenwoordig kan dat niet meer. Engels is zo ongeveer ieders tweede taal geworden. Bovendien: een uitgever als Crossway huurt bijvoorbeeld gewoon een Nederlander in die de vertaling naleest. En dat snap ik ook.”
Zelf heeft hij duidelijke ideeën over wat wel en niet kan, op het gebied van aanpassingen. „Als je een oud boek opnieuw uitgeeft, moet je ’t oorspronkelijke werk uitgeven, zonder dingen weg te laten of toe te voegen. Soms heb je, bijvoorbeeld bij de puriteinen, wel te maken met al te tijdgebonden passages. Ik herinner me bij Owen bijvoorbeeld een uitvoerig stuk over de bestrijding van hekserij. Daar kun je als uitgever dan in elk geval een noot bij zetten, en eventueel de tekst wat samenvatten. Bij teksten voor meditatief gebruik kun je dat wel verantwoorden.”
Wat kinderboeken betreft: alle reformatorische uitgevers zijn zich sinds het proefschrift van taalhistoricus Ewoud Sanders (”Levi’s eerste kerstfeest: jeugdverhalen over jodenbekering” (2017)) bewust van gevoeligheden op het gebied van racisme en antisemitisme. Joop Koster: „We houden in de gaten of er geen aanleiding gegeven wordt om bepaalde passages –meestal onterecht overigens– als kwetsend of antisemitisch te bestempelen.” Adriaan Bouman: „Bepaalde woorden of formuleringen uit oudere literatuur kunnen inmiddels gevoelig liggen. Bijvoorbeeld wanneer er gesproken wordt over ”negers”. Dan zoek je naar een acceptabel alternatief waarmee je mensen niet kwetst.”
Wim Kranendonk denkt er hetzelfde over. Geen ingrijpende wijzigingen, hoogstens hier en daar een woord vervangen. Maar, voegt hij eraan toe, „als er bijvoorbeeld echt antisemitische uitspraken in een ouder boek staan, dan zou ik ervoor kiezen om het niet meer uit te geven”.
Of de reformatorische uitgevers zich veel gelegen laten liggen aan de huidige gevoeligheden in de samenleving? Dat ligt eraan of ze de gevoeligheden herkennen en de achterliggende moraal delen of niet. Op het gebied van racisme en antisemitisme zijn ze geneigd aanpassingen te doen, op het gebied van genderneutraal taalgebruik niet. Kranendonk: „Je moet je als uitgever wel afvragen: Hoe komt mijn boodschap over, ook bij de buitenwereld? Maar niet zwichten voor bijvoorbeeld de transgenderlobby, als je je wilt houden aan de Bijbelse lijn.” En Bouman: „Een uitgever let altijd op gevoeligheden die spelen in de eigen achterban, maar voor onze lezers hoeven we gelukkig niet te streven naar genderneutraal taalgebruik.”
Dat neemt niet weg dat ook binnen de gereformeerde gezindte soms behoefte is aan bijstelling van historische beelden. Kranendonk: „Ook wij zijn over sommige dingen anders zijn gaan denken. Neem bijvoorbeeld de houding van ds. Kersten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er zijn dan nieuwe boeken nodig –in dit geval van ds. M. Golverdingen en W. Fieret–, waarin dat meer kritische inzicht verwerkt wordt.”
Wie de traditie levend wil houden voor pedagogisch gebruik ontkomt niet aan aanpassingen – dat is een inzicht dat in de christelijke boekenwereld al lang leeft. Maar de vraag blijft natuurlijk: wat wel en wat niet en wie bepaalt dat? En hoe zorg je dat je niet de geschiedenis zélf gaat herschrijven en je eigen moraal gaat opleggen aan het verleden? Over die vragen lijkt onze samenleving nog lang niet uitgepraat.