Mens & samenlevinghet gesprek
Vader van Karl Adolf Schneider (88) werd in Buchenwald bruut vermoord

Van de reeds in 1939 door de nazi’s bruut vermoorde ds. Paul Schneider is nog één zoon in leven, Karl Adolf (88). Het vaste geloof van zijn vader, in Duitsland naast Bonhoeffer en Niemöller geëerd als martelaar en geloofsheld, deelt hij niet. „Een persoonlijke God? Nee, met dat idee kan ik niets. Wat weten wíj nu van de eeuwigheid?”

31 March 2023 16:41Gewijzigd op 3 April 2023 11:12
Karl Adolf Schneider. beeld Carel Schutte
Karl Adolf Schneider. beeld Carel Schutte

Routinematig opent hij het piepende hek van de begraafplaats in Dickenschied, in de schilderachtige Duitse Hunsrück. Het toegangspad tot de dodenakker loopt hij meerdere malen per week. „Soms alleen, soms met schoolklassen, die ik hier rondleid. Want de geschiedenis van mijn vader blijft het waard om verteld te worden.”

Wat hij de scholieren zoal laat zien? Om te beginnen de zeventien Stolpersteine die, gelegd in een lang lint, een spoor vormen richting het graf van zijn ouders. De struikelstenen beschrijven cruciale momenten in het leven van zijn vader, te beginnen bij 28 mei 1934, toen ds. Paul Schneider, geboren in 1897, bevestigd werd als predikant van de protestantse gemeenten van Dickenschied en Womrath.

Daarna volgen Stolpersteine die de data vermelden waarop Pfarrer Schneider zich verzette tegen de opdringerige nazi-ideologie. Zo ging hij op 29 maart 1936 met opzet niet naar de stembus omdat hij het onverantwoord vond op de antichristelijke dictator Hitler te stemmen, een daad die hij ook publiekelijk toelichtte. Waarop zijn huis door bruinhemden beklad werd met de tekst: ”Hij heeft niet gestemd. Vaderland, volk, wat zegt u?”.

Karl Adolf, met zijn grijze haardos en zwierige hoed een opvallende verschijning, wandelt kwiek –voor een 88-jarige zelfs zeer kwiek– het toegangspad op. Langs struikelsteen nummer 6, over de derde gevangenschap van zijn vader, die in de maanden juni en juli 1937 werd opgesloten in de gevangenis van Koblenz. Diezelfde steen rept van de beslissende repressiedaad van de nazi’s die aan de basis lag van het lijden van Paul Schneider, namelijk zijn uitwijzing uit het Rijnland. Een bevel waartegen hij zich tot aan zijn dood bleef verzetten. „Alleen God en de kerk kunnen mij een andere gemeente toewijzen, de overheid heeft daar niets over te zeggen”, was zijn diepe overtuiging.

Zijn enige nu nog in leven zijnde zoon wijst in het voorbijgaan op steen nummer 13. Die vermeldt de naam waaronder ds. Schneider bekend is komen te staan: ”prediker van Buchenwald”. Vanaf 27 november 1937 vastgehouden in concentratiekamp Buchenwald hield Schneider niet op het Evangelie te prediken, zijn spaarzame voedsel soms aan medegevangenen af te staan en de kampleiding openlijk te beschuldigen van wreedheid en wangedrag. Beroemd is de onverschrokkenheid waarmee hij, vanuit het raam van zijn cel in de beruchte bunker, duizenden op de appelplaats staande gevangenen hoopgevende Bijbelwoorden toeriep; een daad die er steevast toe leidde dat hij door zijn bewakers voor de zoveelste maal werd afgeranseld.

Zijn einde kwam, meldt Stolperstein nummer 15, op 18 juli 1939, dus nog enkele maanden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Op die dag werd ds. Paul Schneider door kamparts Erwin Ding-Schuler via een injectie met het gif Strophantine vermoord. Hij was toen 41 jaar.

Zijn dood bracht in de Bekennende Kirche, waar continu voorbede voor hem was gedaan, een schok van ontroering teweeg. Dietrich Bonhoeffer, de bekende theoloog die in 1945 zelf door de nazi’s terechtgesteld zou worden, zei –toen hij het bericht van Schneiders dood hoorde– tegen enkele van zijn oomzeggers: „Luister, kinderen. Deze naam mogen jullie niet vergeten: Paul Schneider is onze eerste martelaar.”

Bijna 84 jaar later staat zoon Karl Adolf, die inmiddels de laatste struikelstenen heeft gepasseerd, op een winderige namiddag in maart voor het graf van zijn ouders. Links voor hem het eikenhouten monument voor zijn vader. Hij wijst op de woorden die in het hout gekerfd staan: ”de liefde van Christus dringt ons”. „Mooi, hè?”

Pal daarnaast staat het grafmonument voor zijn moeder, Margarethe Schneider-Dieterich, die in 2002 op bijna 99-jarige leeftijd overleed. Ook haar graf getuigt van godsgeloof, onder meer door vermelding van Psalm 73:28: „Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op de Heere heere.” Karl Adolf wijst op de planten en bloemen voor het graf. „Nog even, en ze gaan weer prachtig uitlopen.”

19190443.JPG
beeld Carel Schutte

Eerder die middag vertelt hij, in het huis dat zijn moeder in 1959 liet bouwen op een stuk grond dat zijn vader tussen twee gevangenschappen in had gekocht, over zijn leven, over zijn herinneringen aan zijn ouders en over wat het hebben van zo’n beroemde vader met hem als kind, jongen en volwassene deed. Op de hoge tafel staan een grote kan koffie en een schaal met streekeigen gebak. „Jullie Hollanders drinken veel koffie, toch? Zal wel komen doordat jullie zo veel koloniën hadden. Maar dat kolonialisme, dat was allemaal onrecht, echt, allemaal onrecht.”

Op het lage tafeltje liggen stapels fotoboeken. En een doos met biografieën over zijn vader (en één over zijn moeder), in meer dan tien talen, waaronder het Japans. Een ervan is het boekje ”De dominee van Buchenwald. Het levensverhaal van Paul Schneider”, geschreven door oud-schoolhoofd A.B. Goedhart uit Leerbroek en gepubliceerd in 2020.

Herinnert u zich nog iets van uw vader?

„Nee. Ik was twee toen hij gevangen werd gezet, vier toen hij werd vermoord. Van de dag van de begrafenis staat me nog wel íéts voor ogen. De nazi’s wilden, zoals bekend, het overlijden van mijn vader op een onverwachte hartstilstand doen lijken. Mijn moeder mocht zijn lichaam, in een verzegelde kist, in Buchenwald ophalen. Dat heeft ze met behulp van vrienden gedaan.

Zijn begrafenis, hier in Dickenschied, op 21 juli 1939, moet zeer indrukwekkend zijn geweest. Een paar duizend mensen, uit heel Duitsland, woonden hem bij, onder wie ongeveer 200 predikanten, van wie velen in toga. Een van de Gestapomannen op het kerkhof was zo onder de indruk, dat hij zei: „Zo worden koningen begraven.” Waarop een aanwezige, ds. B.H. Forck, reageerde met: „Hier wordt geen koning begraven, maar een bloedgetuige van Jezus Christus.”

Zelf ben ik, bij mijn weten, op die dag niet op de begraafplaats geweest. Wel herinner ik me dat ik langs de kant van de weg naar die lange stoet stond te kijken, terwijl ik, nog een kleuter, de hand vasthield van Sophie, ons dienstmeisje.

Wat ik me natuurlijk niet herinner, maar wat mij later is verteld, is dat ds. O. Mörike bij de begrafenis sprak over de tekst uit Johannes 14: „Ik zal u geen wezen laten.” Die woorden zijn daarna door iemand gekalligrafeerd en ingelijst. Kijk, hier hangen ze nog, aan de muur. Toen wij begin jaren veertig in Wuppertal woonden en ons huis door een bombardement in brand is gevlogen –wij waren op dat moment gelukkig niet thuis– heeft mijn moeder dit lijstje nog uit het huis weten te redden.”

Vertelde uw moeder u en uw broers en zus vaak over uw vader?

„Mijn moeder was een heel sterke vrouw, fysiek en mentaal. Ze is niet voor niets bijna een eeuw oud geworden. Nadat mijn vader in 1939 vermoord was, bleef zij als weduwe achter met zes kinderen. Daar heeft ze zich kranig doorheen geslagen. Vanuit de Bekennende Kirche is –illegaal; het mocht niet van de nazi’s– voor ons gecollecteerd. Dat bracht zo veel op dat we in Wuppertal een groot huis konden betrekken. Mijn moeder, door iedereen Gretel genoemd, organiseerde in en vanuit dat huis van alles en nog wat: een zangkoor, kinderdiensten, hulpacties. Ze was ongelooflijk actief.

En ja, mijn vader was bij ons thuis altijd wel een gespreksthema. Soms stelde mijn moeder hem aan ons tot voorbeeld. Ze vertelde ook dat hij vaak opgewekt en vrolijk was en graag met ons, zijn zes kinderen, speelde. Maar ze heeft hem ook wel erg voor zichzelf geclaimd. Vaker dan over „jullie vader” had ze het over „mijn man”, met –haha!– een sterke nadruk op míjn. Dat werd naarmate ze ouder werd alleen maar sterker.

Mijn moeder probeerde duidelijk in mijn vaders geest te handelen. Zo was Bijbellezen in ons gezin, ’s morgens en ’s avonds, voor haar heel belangrijk. Uit onze tijd in Wuppertal weet ik nog dat zij mijn jongste broertje, Ernst, die twee jaar jonger was dan ik, links op schoot trok en mij rechts. Zo las ze dan voor uit de Bijbel, volgens het kerkelijk rooster. En ze gaf er ook uitvoerig uitleg bij, want wij moesten het echt begrijpen, vond ze. Een gevleugelde uitdrukking van haar was: „Jullie moeten onder het Woord!”

Zij nam alles wat in de Bijbel staat letterlijk. Zo stond het in de Schrift, zo was het en zo bleef het. Toen wij daar bij het opgroeien kritische vragen bij gingen stellen, reageerde ze steevast zeer gebelgd. Bij mij werkte dat eerlijk gezegd averechts: deze manier van omgaan met de Bijbel heeft ze op mij beslist niet over kunnen dragen. Ik heb er trouwens wel een enorme Bijbelkennis aan overgehouden.”

Hebt u uw vader erg gemist?

„Als kind eigenlijk niet. Vergeet niet: in de oorlogsjaren waren er in Duitsland haast geen mannen. Die waren óf gesneuveld óf aan het front. Zo bezien viel ons gezin totaal niet op.

Later, als tiener en als jongeman, miste ik hem wel. Ik had zó graag met hem doorgepraat over alles wat me bezighield. In de eerste helft van de jaren vijftig begon bondskanselier Adenauer, gesteund en gestimuleerd door de Amerikanen, met herbewapening van de Bondsrepubliek. Wat zou mijn vader daarvan hebben gevonden? Ik had het hem ontzettend graag gevraagd.

Hij heeft, zoals bekend, als vrijwilliger meegedaan aan de Eerste Wereldoorlog. Hij heeft dapper gevochten, is gewond geraakt in zijn buik, kreeg het onderscheidingsteken van het IJzeren Kruis. In de dagboeken waarmee hij direct na de oorlog begon, staat achterin een lijstje van de veldslagen waaraan hij heeft deelgenomen, met data en plaatsnamen. Heel feitelijk. Ook Verdun staat erbij. Maar óver de oorlog schrijven doet hij niet; hij reflecteert er gewoon niet op. Daarover had ik het met hem willen hebben. Of hij echt mensen doodgeschoten heeft, en hoeveel dan. En over hoe hij daar achteraf tegen aankeek.

Oorlog, dat is toch verschrikkelijk? Dat we elkaar als beesten afslachten. Nu weer in Oekraïne. Het houdt maar niet op. En het lost ook nooit iets op.”

Hoe was het om de zoon van een zo beroemde vader te zijn?

„Als kind niet altijd leuk. In de kerk in Wuppertal werd mijn vader weleens genoemd, in de preek of de voorbede. Dan zakte ik het liefst door de grond. Die aandacht wil je als kind niet.

Scherp herinner ik me nog dat ik als jongen van acht jaar voor het eerst naar de basisschool ging. Dat was in Tübingen, waar we als gezin bij mijn grootmoeder introkken nadat het huis in Wuppertal verwoest was. Ik moest me melden in de derde klas. Wie ben jij dan wel? vroeg de docent, een fanatieke nazi. Karl Adolf Schneider, meneer. Wat doet je vader? Hij was predikant, meneer, maar hij is dood. Ah, riep die leraar vol vuur, gestorven voor Führer, volk en vaderland! Nee, zei ik bedremmeld, hij is overleden in de gevangenis. In de gevangenis? vroeg hij verbaasd, een predikant komt toch niet in de gevangenis? Zeker wel, zei ik, zelfs in een concentratiekamp. Toen kon je in de klas een speld horen vallen.

Jawel, zowel de docent als de leerlingen beseften wel degelijk wat een concentratiekamp was. Wir haben es nicht gewusst? Nou, geloof het maar niet. Veel was wel degelijk bekend.

Wat ook heel ongemakkelijk was: als de school weer begon, na een vakantie, moest je met elkaar het Horst Wessellied zingen.” Karl Adolf haalt adem en zet, overdreven pathetisch, in: „Die Fahne hoch, die Reihen fest geschlossen. SA marschiert mit ruhig festem Schritt.” Met een grijns: „Enzovoort, en zo verder. En dan moest je je arm strekken, schuin vooruit. Ja, daar stond ik dan, arm, klein joch. Wat moest ik doen? Het werd een aarzelend, timide, halfslachtig armpje in de lucht. En een beetje mee mompelen. Ik begreep natuurlijk heel goed dat dit in fel contrast stond met waar mijn vader altijd voor had gestreden.”

Bent u trots op uw vader?

„Dat is me al heel vaak gevraagd. Nee, trots is voor mij niet het goede woord. Wel heb ik veel respect voor hem. Dat hij zo rechtlijnig zijn weg kon gaan, tot zijn dood toe, en dat hij er martelingen voor heeft verdragen. Dat is niet iedereen gegeven.

Maar let wel, een vergelijkbaar respect heb ik voor communisten die voor hún ideologie alles overhadden. En wat soms vergeten wordt: in Buchenwald zaten ook meer dan honderd rooms-katholieke geestelijken. Ook in hun kringen was er verzet tegen Hitler. Ja, wordt dan soms gezegd, priesters konden makkelijker hun mond opentrekken want ze hadden, door het celibaat, geen gezin waarvoor ze verantwoordelijk waren. Daar zit misschien iets in. Mogelijk verklaart dat waarom er in protestantse kerken weinig voorgangers waren die zich tot het uiterste tegen de nazi’s verzetten. Dat mijn vader, gesteund door mijn moeder, de gehoorzaamheid aan God stelde boven de zorgplicht voor zijn gezin, was uitzonderlijk.

Tja, trots op hem? Hij was onmiskenbaar een dapper man. Dat bleek in Buchenwald, waar hij bij het hijsen van de hakenkruisvlag als enige gevangene zijn muts niet afzette, wat hem een zware fysieke afstraffing opleverde. Maar ook al eerder, toen hij als pas aangetreden predikant een kerkelijke begrafenisplechtigheid moest leiden bij de teraardebestelling van ene Karl Moog, lid van de Hitlerjugend. Op de begraafplaats betoogde de kringleider van de Hitlerjugend dat de overledene „direct was opgenomen in de hemelse Sturmabteilung van Horst Wessel”. Waarop mijn vader zich verstoutte door –zo diplomatiek als hem mogelijk was– op te merken dat hij eerlijk gezegd niet wist of er in de eeuwigheid wel een Horst-Wessel-Sturmabteilung bestond. Kort daarna werd hij voor het eerst gearresteerd.”

Uw vader hechtte veel waarde aan de Heidelbergse Catechismus. Het fundament van zijn leven was dat hij zich met lichaam en ziel gekocht wist door het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon. Heeft hij hiermee ook voor ons, in onze tijd, een boodschap?

„Dat weet ik niet. Onze tijd is zo anders dan die van tachtig jaar geleden. In religieus opzicht denken en leven we veel vrijer. Ook ik. Onlangs zag ik een heel goede film over het leven van Mahatma Gandhi. Onvoorstelbaar hoe consequent hij zijn principe van geweldloosheid in alles heeft weten door te voeren.

Toen iemand Gandhi vroeg: Bent u niet gewoon een christen? antwoordde hij: Ik ben een christen, een moslim, een hindoe, een jood en een boeddhist. Hij had, denk ik, gelijk. Goed beschouwd stemmen de grote wereldreligies op belangrijke punten sterk met elkaar overeen.

Ooit vroeg men mij in Stuttgart, op een oecumenische gesprekskring, een lezing te houden over Boeddha. Ik heb me toen eerst een week in het thema verdiept. Toen ik in die lezing uiteenzette wat volgens het boeddhisme het nirwana is, dat daarin geen hoogte en geen diepte is, geen leven en geen dood, en dat alles wat wij hier voor zeker houden daar niet bestaat of in zijn tegendeel verkeert, reageerden een katholieke en een evangelische voorganger: „Meneer Schneider, alles wat u over het nirwana zei, precies zo zagen de grote christelijke mystici, zoals Nicolaas van Cusa en Meester Eckhart, God. Die is met onze menselijke maatstaven niet te doorgronden.”

Ook heb ik weleens uitgezocht wat de indianen bedoelden met ”de grote Manitou”. Nou, dat is dus de geest die alles beheerst, die in allen en in alles leeft, hij is eigenlijk alles; dat wat ons begrip ver te boven gaat. Ik denk dan: geen wonder dat de joden God geen naam wilden en durfden geven, want wij kunnen Hem niet bevatten. En hoe verschrikkelijk dat wij, westerse barbaren, de indianen, die qua religie zo nauw aan ons verwant waren, massaal hebben omgebracht.”

Uw vader zou, als hij was blijven leven, over de verwantschap tussen de wereldreligies, vast andere ideeën hebben gehad.

„Ja, maar juist daarom had ik er met hem over willen doorpraten. Inderdaad, de kans is groot dat ik er met hem strijd over had gekregen. Hij legde, net als mijn moeder, de Bijbel zó letterlijk uit. Iemand zei ooit: Paul Schneider was geen groot theoloog, maar hij heeft de genade gekregen om een krachtig getuige te mogen zijn. Daar ben ik het mee eens.

Toen een docent in Womrath eens zei dat je de spijziging van de 5000, zoals beschreven in de Bijbel, zo moest lezen dat het er in die geschiedenis eigenlijk om gaat dat je de líéfde eindeloos kunt delen, was hij daar ontzet over. Mijn vader zei: Het staat er gewoon, het was brood.

Dus daar zouden we het waarschijnlijk niet over eens zijn geworden. Ook al omdat ik, net als hij, best eigenwijs en betweterig ben. Anderzijds, misschien zou mijn vader zich in zijn denken nog wel verder hebben ontwikkeld. Vergeet niet: ik ben nu ruim twee keer ouder dan hij was toen hij stierf.”

Gaat u nog naar de kerk?

„Niet zo vaak meer. Al denk ik de laatste tijd soms: ik moet toch weer eens contact opnemen met de dominee, hier in Dickenschied. Want ik moet zo langzamerhand toch eens gaan nadenken over mijn einde. Over waar ik begraven wil worden, bijvoorbeeld. In Stuttgart, waar het graf ligt van mijn eerste echtgenote, of toch liever hier, in Dickenschied.”

Als hij na het bezoek aan het graf van zijn ouders het pad weer terugloopt, begint Karl Adolf er nog een keer over. „Ja, mijn geloof is anders dan dat van mijn vader. Wat begrijpen wij mensen nu toch van de eeuwigheid en de oneindigheid? Niets. De aarde is slechts een speldenknopje in het immense heelal. Ja, ons leven heeft betekenis. Maar het bestaan van een persoonlijke God, daar kan ik niets mee.” Tegen de journalist, met een knipoog: „Jij vindt dat misschien erg. Nu ja, als je me in het interview dan maar niet afschildert als de antichrist…”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer