Wie een auto koopt en deze in Nederland laat registreren met behulp van een kenteken, zal hierover belasting moeten betalen. Dit is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM).
Het belastingtarief is maar liefst 45,2 procent van de nettocataloguswaarde, waarbij een korting wordt toegepast van ongeveer 1500 euro. Als er een (buitenlandse) tweedehandsauto wordt geregistreerd, wordt een extra korting toegepast.
Nu was de heer De Groot autohandelaar en hij had in 1997 een personenauto in de verkoop staan, te weten een Opel Calibra. De nettocatalogusprijs bedroeg 20.065 euro. In 1997 kwam er een geïnteresseerde koper langs die de auto wilde kopen, omdat hij naar het buitenland zou verhuizen. In het buitenland kon hij deze dan voor zijn werk gebruiken.
De man kocht de auto, zou deze gaan uitvoeren en in het buitenland laten registreren. Pas vele maanden later bleek dat de verhuizing niet doorging. Al die tijd stond de auto in het bedrijf van De Groot. Op het laatst werd de koop teruggedraaid, hoewel de koper de aankoopprijs natuurlijk niet volledig terugkreeg. De Groot verkocht de auto in 1999 aan een ander, maar moest genoegen nemen met een lager bedrag.
De Opel was in 1997 gekeurd door de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Alleen in het kader van deze keuring was de auto de weg op geweest, met een speciaal, eenmalig handelaarskenteken. Daarna is nooit een kenteken afgegeven en de auto is ook nooit de weg op geweest. De eerste koper had de auto immers willen uitvoeren en er een buitenlands kenteken aan willen geven.
Bij het doen van de aangifte BPM in 1999 ging De Groot in eerste instantie uit van een bedrag van 7529 euro te betalen BPM (te weten 45,2 procent van de nettocataloguswaarde min de vaste korting). Hij wilde echter graag in aanmerking komen voor de extra korting. De auto was immers al twee jaar oud en dan wordt volgens de wet een korting van 47 procent op de te betalen belasting berekend. Dat was ook logisch, want toen hij de auto aan de tweede koper verkocht, was de waarde van de auto veel lager.
De inspecteur was het hier niet mee eens. Voor de rechter betoogde De Groot daarom met veel vuur dat het toch onredelijk was dat hij zo veel BPM moest betalen terwijl de werkelijke waarde van de auto op dat moment veel lager was. Een auto die twee jaar in een showroom heeft gestaan, is een oud model geworden en is daarom flink verminderd in waarde. En dan moet toch nog 45,2 procent over de cataloguswaarde worden betaald?
Zijn klant (aan wie hij de BPM zou doorberekenen) accepteerde dat niet. Bovendien staat de inspecteur bij andere autohandelaars de korting in dergelijke gevallen wel toe. De rechter moest uiteindelijk een beslissing nemen. Deze overwoog eerst dat het volgens de wet niet van belang is hoe oud de auto is. Het gaat erom wanneer de auto voor het eerst in gebruik is genomen.
Geconstateerd was dat de auto niet vóór 1999 was gebruikt. Dus kwam De Groot niet in aanmerking voor een korting. Wel vroeg de rechter nog hoe het nu zat met die andere gevallen, die de korting wel kregen voor modellen die eerst een tijd ’op stal’ hadden gestaan.
Nu, antwoordde De Groot, eigenlijk gaat het om wat autohandelaren die ik ken en die dat tegen mij hebben gezegd. De inspecteur gaf daarop aan dat hij nooit kortingen geeft bij auto’s die eerst een tijd in de showroom of garage hebben gestaan. De Groot trachtte zich te redden door aan te geven dat het eigenlijk gaat om autohandelaren die onder andere belastingeenheden vallen.
Ja, en dat weet zijn inspecteur natuurlijk niet precies. Maar kunt u die gevallen wat nader specificeren? probeert de rechter nog. De Groot moet toegeven dat hij dat niet kan. Zijn stelling dat andere handelaren in een vergelijkbaar geval wel een korting krijgen, strandt daarom op het feit dat hij dit standpunt niet kan onderbouwen. De conclusie van de rechter was daarom dat hij de BPM van 7529 euro gewoon moest betalen, zonder extra korting.
Blijft de vraag wat er was gebeurd als de auto wel sporen van gebruik had vertoond. Als de auto toen al een normaal Nederlands kenteken had gekregen, had de BPM op dat tijdstip moeten worden betaald. Als dat niet het geval was (maar de auto bijvoorbeeld toch enige tijd in het buitenland was gebruikt), dan zegt de wet dat eerst moet worden gekeken naar de datum van eerste ingebruikname. Als deze datum niet meer bekend is, treedt daarvoor de laatste dag van het jaar waarin de auto is gefabriceerd in de plaats. Voor deze Opel zou dat 1997 zijn geweest.