Watersnood: zeldzame storm die nog desastreuzer had kunnen zijn
Wat gebeurt er als je een massa water door de nauwe opening van een trechter probeert te stuwen? Juist, dan hoopt het op. Het is in een notendop wat er gebeurde tijdens de watersnood van 1953.
„Gevaarlijk hoog water”, waarschuwt een telegram van het KNMI op zaterdagmiddag 31 januari. Op de radio leest de nieuwslezer het alarmerende bericht voor.
Later op de avond neemt de ernst van de storm op de Noordzee toe, ziet meteoroloog Postma vanuit de weerkamer in De Bilt. Uit alle macht probeert hij bewoners van de kuststreken nogmaals te waarschuwen: „Zeer gevaarlijk hoog water.” Maar het signaal komt niet meer terecht in de huiskamers. De gevolgen zijn groot.
Noordwester
De catastrofe die volgt, ligt voor een belangrijk deel aan het feit dat de stormvloed van 1953 een vrij unieke was. Twee cruciale factoren zorgden ervoor dat de storm zo verwoestend was.
Allereerst ging het om een gevreesde noordwester. Waarom een storm uit het noordwesten zo berucht is? Dat komt omdat deze het water vanaf de Atlantische Oceaan opstuwt in de steeds smaller wordende Noordzee. Meteorologen spreken dan wel van een „waterberg” die op de Hollandse kust afstevent. In de open zeearmen –zoals de Westerschelde, de Oosterschelde en de Grevelingen– kan het water geen kant op en zorgt de stormwind voor „opwaaiing” van het zeewater.
De meteorologen van het KNMI hadden de storm al sinds vrijdagavond in de smiezen. Ze zagen dat een stormveld pal ten noorden van Schotland „krankzinnige windsnelheden veroorzaakte”, vertelt de eerdergenoemde Postma in het boek ”De ramp” van Kees Slager. Over Schotland trok een van de zwaarste orkanen uit de Schotse geschiedenis. „Er zijn daar die zaterdag miljoenen bomen gesneuveld.”
De depressie volgde –tot afgrijzen van de meteorologen– een „desastreuze koers”. Ze zagen dat „een stormveld van circa duizend kilometer lengte, precies over het water, op onze kust afliep”.
De wind bulderde op die bewuste zaterdagavond. Urenlang. Windkracht 10 tot 11. De zwaarste windstoot was er eentje van 144 kilometer per uur. Opvallend bleek ook de duur van de storm: gedurende twee dagen woei de wind met een gemiddelde kracht van 8 Beaufort. Zeer uitzonderlijk. De opwaaiing is in Zeeland precies om middernacht het grootst, 3,10 meter boven normaal.
Springtij
De tweede reden dat deze storm zo desastreus uitpakte, was dat deze samenviel met springtij. Dit fenomeen komt ongeveer twee keer per maand voor. Bij springtij staan zon, maan en aarde in een rechte lijn, dat geldt bij nieuwe en bij volle maan. Met springtij komt vloed hoger dan gemiddeld en eb lager dan gemiddeld. De kans dat er precies met springvloed een noordwesterstorm opsteekt, is uiterst klein. In de bewuste rampnacht leverde springtij –rond halfvier was het vloed– bij Vlissingen de hoogste waterstand op: 4,55 meter boven NAP.
Tussen vier en zes uur die zondagmorgen braken op tientallen plaatsen in Zeeland, Zuid-Holland en Brabant de dijken door. Binnen een halfuur stond er op sommige plekken tot wel 3 meter water. Complete gehuchten verdwenen in een oogwenk van de kaart. Met alle gevolgen van dien.
Nog ernstiger
Toch had de storm nog ernstiger kunnen zijn. Allereerst vielen de opstuwing van het water door de wind en het springtij niet volledig samen. Rond halfvier was de opwaaiing alweer aan het minderen. Waren beide wel samengevallen, dan was het water nog hoger gekomen.
Als de storm twee weken later zou hebben plaatsgehad, zou deze ook veel meer slachtoffers en schade hebben veroorzaakt. Dat komt omdat springvloeden variëren, vanwege verschillen in de afstand tussen maan en aarde. Op 1 februari was er een lage springvloed. Op 15 februari zou het water 40 centimeter hoger zijn gekomen.
Ondanks dat geldt de stormvloed als de zwaarste stormvloed van de twintigste eeuw. Dat heeft niet zozeer met de windkracht te maken, maar dus wel met de hoge waterstanden door het samenvallen van de storm met springtij. Qua windsnelheid en windstoten staat de storm niet in de lijstjes met zwaarste stormen in Nederland.
De combinatie springtij en een noordwesterstorm is zeldzaam, maar komt vaker voor. Zoals bij de desastreuze tweede Sint-Elisabethsvloed in 1421.
Dijken
De noordwester en het springtij bleken een dodelijke cocktail in 1953. Toch speelde nog een derde reden mee voor de catastrofale gevolgen. Dat kwam niet door de storm zelf, maar door de kustbescherming. Met de deplorabele staat van de dijken riep Nederland als het ware om problemen. Het was eigenlijk wachten op het moment dat het mis zou gaan.
Al voor de Tweede Wereldoorlog klonk de roep om versterking van de dijken. Na de oorlog lag de focus echter op wederopbouw. Kustbescherming kwam er bekaaid van af.
Johan van Veen, civiel ingenieur bij Rijkswaterstaat, waarschuwde al jaren voor overstromingen. Na de watersnood vormden zijn plannen de opmaat voor de bouw van de Deltawerken.
Zeespiegel
Een storm als die van 1953 zou tegenwoordig weinig slachtoffers en schade meer aanrichten in Nederland. De kustbescherming is op orde. Weermodellen verbeterden sterk. Een vergelijkbare noordwester is vandaag de dag vaak al een dag of vier eerder zichtbaar op de weerkaarten, zo stelt het KNMI. Daar komt nog bij dat waarschuwen veel eenvoudiger is in een tijdperk van computers, smartphones en internet.
Toch blijft het water dreigen. Juist in een land als Nederland, dat voor een kwart onder zeeniveau ligt. Door de opwarming van de aarde stijgt de zeespiegel: een ramp die zich traag en in stilte voltrekt. In 2100 ligt de zeespiegel waarschijnlijk een halve meter hoger dan nu. Dat stelt voor grote uitdagingen. Zeker nu er zo veel mensen in overstromingsgevoelige gebieden wonen. Tegenwoordig zijn dat er maar liefst 12 miljoen.