Promovendus Jan-Kees Kooijman: Vroege Kerk had veel oog voor eenheid van kudde
In de gemeenten van de Vroege Kerk kwamen veel culturen samen. Daar kan en moet de kerk van nu lessen uit trekken, vindt missioloog Jan-Kees Kooijman. Hij promoveert maandag aan de Theologische Universiteit Apeldoorn op een onderzoek naar de uitleg van Johannes 10:16 door de kerkvaders.
Kooijman (1986) werkt als missioloog bij Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG). De organisatie huist in Woerden. Op de werkkamer van de onderzoeker hangt een wereldkaart aan de muur. Daarop zijn de zendingsvelden aangegeven waar ZGG actief is. Ecuador, Albanië, Nigeria, Guinee, Midden-Oosten, Zuidoost-Azië en zo zijn er nog meer veel meer lijnen vanuit Woerden naar „volken, tongen, natiën”. Kooijman heeft contacten met christenen in allerlei culturen.
Zijn proefschrift met de titel ”Eén kudde, één Herder” past in dat raamwerk. Afgelopen jaren onderzocht hij hoe exegeten in de eerste vijf eeuwen na Christus een van de bekende zendingsteksten, Johannes 10:16, verstonden en uitlegden: „Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en een Herder.”
Eerder studeerde hij interculturele theologie, een studie waarin de vragen over Woord, kerk en zending ook vaak samenkwamen. Kooijman: „Ook in mijn werk is de vraag hoe belijders van Christus zich tot elkaar verhouden. Mensen uit de verschillende kerken wereldwijd hebben cultureel of sociologisch soms niets met elkaar, maar delen wel het belangrijkste, dat is dat Christus hun Heere is. Tegelijk is dat iets heel fragiels, teers, kwetsbaars. Wij westerlingen benaderen het heel snel dogmatisch, de Vroege Kerk meer vanuit de persoonlijke band en vanuit de verwachting van Christus’ komst, als de Kerk echt een zal zijn.”
De Vroege Kerk en haar ontwikkeling heeft Kooijman altijd geboeid. „Het Christendom verspreidde zich overal naartoe, als een olievlek. Tegelijk waren de verschillen heel groot in de kerk, denk aan Noord-Afrika, Engeland, Turkije. De spanningen liepen soms hoog op tussen christenen afkomstig uit de joden en christenen uit de heidenen. Lees de brieven van Paulus maar. De Vroege Kerk was ook heel divers, multi-etnisch, multicultureel.” Kooijman –zelf ouderling in de gereformeerde gemeente van Amsterdam– wijst als voorbeeld op de ‘kerkenraad’ van Antiochië zoals beschreven in Handelingen 13:1 en 2, waarin mensen vanuit heel verschillende culturen zaten.
Onbekender
Om te weten te komen wat de Vroege Kerk over Johannes 10:16 zei onderzocht Kooijman 68 fragmenten waarvan hij er 53 uit het Latijn en Grieks vertaalde. Het gaat om teksten van mannen als Tertullianus, Cyprianus, Eusebius van Caesarea, Chrysostomus en Augustinus. Sommige fragmenten zijn niet eerder in het Nederlands vertaald. „Ik voelde me aangetrokken door wat onbekendere bronnen.” De vertalingen zijn opgenomen in het proefschrift.
In het proefschrift van Kooijman staat het beeld van de herder centraal. „De herdermetafoor is de eeuwen door belangrijk geweest. Buiten het christendom, maar ook in de Bijbel, al vanaf Genesis. Aan dat beeld is steeds meer toegevoegd. Uiteindelijk gaat het om de beloofde Messias als de beloofde Herder. Dat zie je het verst uitgewerkt bij Jesaja, Zacharia en Ezechiël. Vooral bij Jesaja zie je het universele perspectief dat ook uit de heidenvolken de kerk gebouwd zal worden.”
Al die elementen komen in het Nieuwe Testament samen in Johannes 10, zegt Kooijman. „Dat is de spits, als Christus Zelf zegt: Ik ben de goede Herder. Waar Hij Zich openbaart als de vervulling van de beloften van het Oude Testament.”
Tegelijk spreekt vers 16 ook van de eenheid van de kudde in Christus, benadrukt Kooijman. „Iedere keer als Christus’ schapen de neiging krijgen om zich met elkaar bezig te houden, zijn het deze woorden uit Johannes 10:16 die dwingen de blik naar buiten slaan: er zijn nog ándere schapen die van deze stal niet zijn. Dat is de les van Johannes 10:16, die óók door de Vroege Kerk ons wordt voorgehouden. Daar hoort Zijn kudde in 2023 ook mee bezig te zijn. We zijn nooit dichter bij de wederkomst dan nu. We hebben nooit méér kunnen zien van vervulling van deze belofte dan nu.”
Eenheid
Kooijman voelt zich bevoorrecht vanuit zijn werk bij ZGG zo nadrukkelijk ,betrokken” te zijn „bij de uitbreiding van het Koninkrijk van Christus”; en dat hij „iets mag ervaren van de eenheid tussen mensen die onverenigbaar lijken gezien hun verschillende culturele achtergronden. Genade maakt onderscheid waar het niet is, genade verbindt ook waar geen band is, ook over culture grenzen heen. Daar is Christus’ bloed voor nodig geweest. Het is Zijn werk. Hij zal zorgen dat het één kudde wordt.”
Hier op aarde moet de eenheid van de Kerk uit alle volken al gestalte krijgen, vindt Kooijman. „Alle tong, taal en natie zal Gods lof verkondigen. Het mag toch niet zo zijn dat Gods kinderen nu onverschillig blijven of zelfs schrikken bij de gedachte dat de Heere een kerk uit alle volken en culturen bijeen brengt, terwijl Christus Zijn bloed ook dáárvoor heeft gestort? Het is een wonder dat mensen verenigd worden dwars door alle verschillen heen. Daar moeten we meer oog voor krijgen. Daar moeten we hier op aarde ook voor openstaan en dat moeten we zoeken.” Kooijman ziet nu een kerk die vooral geneigd is naar binnen te kijken. Dat zou volgens hem anders moeten zijn.
Predikers in de Vroege Kerk zagen in Johannes 10:16 een sterke oproep tot eenheid in de kerk, concludeert Kooijman na onderzoek van alle teksten uit die tijd. Kooijman ziet zes perspectieven of invalshoeken. „Dat zijn: de eenheid van joden en heidenen in Christus, de eenheid met gelovigen uit de heidenvolken, eenheid binnen de christelijke kerk, eenheid door Christus als Eigenaar, eenheid in de toekomst, en eenheid tussen Christus’ dienaren. Dat laatste heb ik alleen bij Augustinus aangetroffen.”
Wat kunnen we uit die perspectieven leren voor de kerk en het zendingswerk nu?
„Juist in het zendingswerk gaat het over de grensoverschrijdende kerk. We versmallen het zendingswerk snel: alsof het in ons zendingswerk om óns handelen gaat. Maar zendingswerk is van Christus. Híj is de goede Herder, Die bijeen brengt. Híj doet dat. Het werk legt Hij op broze, zwakke schouders van mensen. Dat moeten we goed blijven zien: dat het zendingswerk ingebed is in Christus’ werk. Tegelijk maakt dat het werk hoopvol en biedt het garantie, want Hij zegt: Zij zúllen Mijn stem horen.”