Hoe meer de wereld die dr. Cees Zweistra (36) in zijn filosofische boeken beschrijft in een chaos verandert, hoe liever hij zich terugtrekt in huis of in zijn tuinhuis. Een plek waar hij onbereikbaar wil kunnen zijn, op z’n minst een deel van de dag.
„Zonder huis zouden we niet kunnen toekomen aan ons publieke bestaan”, een citaat dat de filosoof en docent aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam graag aanhaalt. Wie wil deelnemen aan een chaotische, uiteenvallende samenleving als de onze, heeft een plek van inkeer nodig. Een plek waar de smartphone nu eens niet alle aandacht opeist. Cees en zijn vrouw Judith houden hun mobiele telefoons daarom zo veel mogelijk uit het zicht van hun 1-jarige dochter Thebe.
Drie jaar geleden verhuisde het stel van de stad Utrecht naar een dijkhuis tussen Acqoy en Leerdam. Zweistra, zoon van de hersteld hervormde predikant ds. H. Zweistra, groeide op in dit riviergebied. Buiten slingert de Linge zich langs eilandjes van riet, binnen brandt een haardvuur. Zachte orgelmuziek vloeit door de woonkamer. Een grijze krullenkop zorgt af en toe voor reuring door keffend op de bank te springen als hij denkt dat zich een bezoeker aandient.
„Beertje, Beertje”, maant de baas dan, niet eens met stemverheffing, waarna hij het gesprek vervolgt. Rustig, bedachtzaam, wat wijdlopig. „Ja, ik ben filosoof”, verontschuldigt hij zich lachend. „Beschouwen is wat ik doe. Dat kun je me eigenlijk niet verwijten.”
U komt uit een groot gezin. Welke positie had u daarin, als kind?
„Ik was nummer zes in een gezin van tien kinderen. Wat een rol speelt, is dat wij een domineesgezin waren. De oudste vier hadden een gemeenschappelijke geschiedenis omdat zij deels in Wouterswoude, Friesland, opgroeiden. Dat geeft een soort scheiding, want de geschiedenis van mij, mijn broer en twee zusjes begon pas in Maartensdijk, bij Utrecht, hoewel we nog wel in Friesland geboren zijn.”
Welke invloed had dat op uw ontwikkeling?
„De broers met wie ik opgroeide, liepen bij boeren, waren met trekkers in weer. Echte buitenjongens waren zij. Daardoor stond ik ook altijd wel met m’n voeten in de modder. Letterlijk. Ik denk dat het daardoor wat langer duurde voor ik mijn eigen identiteit ontdekte.”
In welk opzicht was u anders?
„Van kinds af aan zat ik in de boeken. Dat was mijn wereld en dat is het nog steeds. Nu verenig ik in mijn leven nog steeds wel die twee werelden, hoor. We hebben een grote moestuin, zijn altijd buiten bezig. Maar boeken hebben ook een prominente plaats. Mijn vader was een fervent voorlezer. Nog altijd leest hij voor, nu aan de kleinkinderen. Vroeger las hij voor op zondagmorgen, zondagmiddag en op schooldagen tussen de middag.”
Wat las hij dan?
„’s Morgens vaak iets stichtelijks, zoals ”De vrouw met het boek”. Volgens mij leest hij dat nog steeds voor. Op zondagmiddag eindeloos Van de Hulstboeken. Hij stimuleerde ons ook zelf te lezen. Als je dat niet deed, had je een zure zondag.”
Kom daar nu nog maar eens om…
„Het ging ook niet altijd zonder slag of stoot. Maar het was een wereld waarin er nog geen smartphone was. Dat is een echte gamechanger geweest. Ik heb mooie herinneringen aan onze thuiscultuur. We zaten bij elkaar, werden voorgelezen of lazen zelf. Net als mijn broers en zussen hecht ik nog steeds veel waarde aan gezelligheid. Thuis zijn. Tijd doorbrengen met het gezin. De zondag was daar een uitgelezen dag voor.”
Hoe vult u zelf de zondag in?
„Niet op dezelfde manier als mijn ouders destijds, al is de zondag voor ons ook echt een rustdag. We werken niet, maar zijn thuis, lezen boeken, wandelen, dat soort dingen. We lezen ons dochtertje eindeloos boekjes voor. In die bedding willen we haar opvoeden. Telefoons proberen we uit haar buurt te houden, al moet ik eerlijk zeggen dat ik daarin slordiger ben dan Judith.”
Waarom kiezen jullie daarvoor?
„Als jij de hele dag op je telefoon zit, normaliseer je dat. Je merkt nu al hoe ongelooflijk veel dingen Thebe van ons overneemt.”
Uw vader is wat zwaarmoedig, vertelde hij in een interview. Lijkt u op hem?
„Dat kan ik niet direct zeggen. Ik heb meer de genen van mijn moeder, een onverbeterlijke optimist. Maar ik maak me wel zorgen om heel veel dingen.”
Waarover bent u bezorgd?
„Over de rol van technologie in de samenleving. Ik denk dat die destructief is voor sociale verhoudingen, voor lokale verhoudingen. We hebben er te lang te veel van verwacht. De digitale revolutie zou de wereld beter maken. Oude schoolvrienden zouden elkaar weer ontmoeten, er zou meer verbinding en onderlinge samenhang ontstaan. Maar het tegendeel gebeurde. Mensen delen het gevoel dat de wereld een chaotische toestand is waar ze moeilijk grip op kunnen krijgen.”
U promoveerde op de relatie tussen eenzaamheid en sociale media en schreef het boek ”Verkeerd verbonden”. Romans ontstaan vaak uit persoonlijke schaamte of onbehagen. Was dat met uw boek ook het geval?
„Ik denk het niet. Het zit niet zo in mijn aard om de weg van de minste weerstand te kiezen. Ik had niet zo veel met de hang naar gemak.”
Toch verwijderde u uw Facebookaccount toen u aan uw proefschrift begon. Wat zat daar achter?
„Ja, inderdaad. Het voelde hypocriet om actief te zijn op dit medium terwijl ik er kritisch over zou gaan schrijven. Nu was ik toch al een halfslachtige gebruiker, want de drang om bekeken te worden, is iets wat me niet erg zint. Maar ik had wel een account. In 2013 maakte ik een lange reis, deels samen met een vriend. Omdat ik een eigen auto had, kwamen we op de meest bijzondere plekken, zoals in Iran of in Rusland. We vonden het toch wel heel leuk om foto’s online te delen en likes binnen te halen. Ik heb er erg spijt van dat ik mijn account verwijderd heb, want al die reisfoto’s ben ik kwijt. Later maakte ik weer een account aan, maar toen had ik er niets meer mee.”
Hoe beschermt u zichzelf tegen de invloed van smartphone en sociale media?
„Judith en ik proberen elkaar scherp te houden. Ik heb dat ook wel nodig, want ik volg graag al het nieuws. Als ik niet uitkijk, ben ik er veel te veel mee bezig. Ik probeer mijn telefoon op bepaalde momenten uit te zetten. ’s Avonds bijvoorbeeld, of in de weekenden. Maar ik moet eerlijk zeggen dat dit niet altijd lukt. Het voelt als een gevecht met een verslaving. Zoals mensen die gestopt zijn met roken soms levenslang moeten vechten tegen de behoefte aan sigaretten.”
Zou je kunnen zeggen dat sociale media de gebruiker gemakkelijk laten zondigen? Doordat ze bijvoorbeeld hebzucht, eerzucht, pronkzucht of ondankbaarheid aanwakkeren?
„Om publiek gezien te willen worden –wat eigenlijk nooit echt lukt omdat iedereen elkaar aftroeft– doorbreken mensen online de privacy en geslotenheid van thuis, terwijl je elkaar daar écht ziet. Dat zou eigenlijk voldoende moeten zijn. Ik moet denken aan een grimmige film waarin mensen elkaar alleen zagen als middel om hogerop te komen. Iedereen voerde oorlog met iedereen door elkaar voortdurend te benadelen en te bedriegen. Het enige wat telde, was dat je aan de top stond. Die cultuur associeer ik met de onlinecultuur. Als je niet oppast, ben je alleen nog bezig met het aftroeven van de ander. Je zet je mooie huis, je auto, je skivakantie in om te winnen. Vertrouwen of liefde is totaal weg.”
Dat sluit aan bij de overtuiging dat een mens naar zijn aard slecht is, zoals de Bijbel zegt.
„Dat is ook een idee van Freud. Mensen hebben de neiging om dingen kapot te maken, om zinloos geweld te plegen. Augustinus stal peren, niet omdat hij honger had of omdat de peren er zo lekker uit zagen, maar om ze te vernielen. Ik deel die ideeën en ik denk dat je veel beschaving nodig hebt om de slechtheid op een of andere manier te beteugelen. Sociale media zullen daar zeker niet bij helpen. Die willen je juist doen geloven in je eigen kunnen. Ze stellen ook geen grenzen. Die moeten uit jezelf komen. Je moet leren jezelf in te tomen. Tegen de stroom in tóch goed doen.”
Als dat lukt, is het genade.
„Daarin ben ik niet gereformeerd, denk ik. Misschien wat meer rooms-katholiek, of remonstrants. In de mens is iets goeds waarmee hij tegen de stroom in kan roeien. In die zin zijn we niet volstrekt verloren. Het positieve aan de erfzondegedachte is dat je niet meteen met je vingertje wijst. We zijn immers allemaal slecht. Maar ze moet geen alibi zijn om passief te blijven, om geen verantwoordelijkheid te nemen voor deze wereld.”
U groeide op in een bevindelijk gereformeerd milieu…
Nog voor het einde van de vraag af te wachten: „Dat kun je wel zeggen ja. Na de Bijbellezing op woensdagavond in Leerbroek zat de huiskamer vol met mensen die kwamen napraten. Een beetje gezelschapsachtig was dat. Ik zat vaak met een boek in de keuken, terwijl er in de kamer geroezemoes klonk.”
…maar kerkelijk bent u niet bij uw roots gebleven. Zou u zich nog thuis kunnen voelen in de kerk van uw jeugd?
„We horen bij de protestants-oecumenische Nicolaikerk in Utrecht. De hoogkerkelijke cultuur past goed bij wie ik ben. Als ik aan mijn jeugd denk, voel ik enerzijds weemoed, al moet dat niet overdreven worden. Taal van toen kan me nog steeds raken en de psalmzangcultuur heeft iets ontroerends. Ze herinneren aan een betekenisvolle wereld waarin mijn ouders een grote rol spelen. Maar in de kerk uit mijn jeugd zou ik me niet meer thuis voelen.”
Wat is daarvan de reden?
„Ik heb een andere opvatting van christen-zijn gekregen. In de kerk waar ik opgroeide, stond de bekeringsgedachte centraal. Als het niet zo’n enorm statement was geweest om rooms-katholiek te worden, zou ik liever katholiek dan protestants zijn. Je voelt er niet voortdurend de druk om persoonlijk van iets overtuigd te zijn. Het ontspant om je over te kunnen geven aan een ritueel, een ritueel waarvan je niet altijd alles doorgrondt, waarin je misschien ook niet heel letterlijk gelooft, maar dat wel betekenisvol is.
De nadruk op de persoonlijke ervaring leidt tot een sterk individualisme. Jij moet overtuigd zijn, jij moet het doorleefd hebben, jij staat centraal. Dat is voor mij strijdig met de essentie van heiligheid die juist het individuele overstijgt. Misschien ben ik daarin niet zo Bijbelvast.”
Spreekt u met uw vader over deze onderwerpen?
„Jawel, maar ik probeer ook voorzichtig te zijn, want ik wil iemand zijn existentiële moment niet misgunnen. Ik snap dat bekeringsmomenten en -ervaringen heel betekenisvol kunnen zijn. Mijn vader en moeder zijn de minst egoïstische mensen die ik ken, dus hun geloofsovertuiging leidt ook niet tot individualisme. Toch zie je ook veel voorbeelden van hoe religie totaal ontspoort, zoals in het welvaartsevangelie. Als een mens de maat is van religie, kun je godsdienst vormen naar jouw inzicht. Dan hoef je ook niet meer naar de kerk te gaan.”
Zou u zo’n conclusie kwalijk vinden?
„Ja, ik denk dat het belangrijk is om in de kerk te zijn, omdat dit je bewust maakt van een traditie die jouw individuele perspectief overstijgt. Ik heb er ook grote moeite mee dat kerk na kerk sluit en verandert in een appartementencomplex. Of dat er een nieuwe kerk gebouwd wordt, terwijl de oude dorpskerk kwijnt. In een oude kerk tref je traditie aan en een eeuwenlange geschiedenis. Je ervaart iets wat jou overstijgt. In moderne kerkgebouwen voel ik me daarom minder thuis.”
Nog even terug naar de smartphone. Hoe gaat u daarmee om als uw dochter straks 12 jaar is?
„Tja, zo ver reikt mijn expertise nog niet. Ik maak me vooral zorgen om de vraag welke technologie er tegen die tijd zal zijn. De ontwikkelingen gaan erg hard. Wat nu populair is, bestond twaalf jaar geleden nog niet. Iedere nieuwe toepassing is nog verslavender dan de voorgaande.
Anderzijds ben ik benieuwd hoe we tegen die tijd denken. Iedereen ziet nu al wel dat er iets gevaarlijks aan de hand is. We zijn in korte tijd ook anders over roken gaan denken. Dat is maatschappelijk totaal niet meer geaccepteerd. Ik kan me voorstellen dat we het gebruik van de smartphone en sociale media ook als een ordinaire verslaving gaan zien.”
Misschien draagt uw boek bij aan deze bewustwording.
„Wie weet. Tien jaar geleden dacht iedereen: in Silicon Valley gebeurt het, daar moet je zijn. Inmiddels zijn de naïviteit en het idealisme verdwenen, merk ik om me heen. De kritiek zwelt aan, de bewustwording neemt toe. Misschien is er iets ten positieve veranderd.”