Samenbindend rond Schrift en belijdenis, zo heeft ds. G.J. van Aalst hoofdredacteur van De Saambinder willen zijn. „Petrus was geen Paulus. Laat daar oog voor blijven. Laten we elkaar vasthouden.” In gesprek met een mens die wegliep voor het ambt, maar toch predikant „moest en mocht” worden.
Het appartement aan de rand van Nieuw-Beijerland geeft een mooi uitzicht over de akkers van de Hoeksche Waard. De predikant (74) streek hier neer toen zijn emeritaat naderde. Hij was tot september vorig jaar verbonden aan de gereformeerde gemeente (gg) van Klaaswaal. „Twee predikanten met wie ik zo nauw verbonden was, ds. L. Terlouw en ds. P. Melis, vielen in 2017 zeer plotseling weg. Het deed me zien dat het goed is tijdig dingen te regelen, ook voor het geval mijn vrouw alleen achter zou blijven. Toen zijn we verhuisd naar Nieuw-Beijerland, mede omdat hier onze dochter en schoonzoon met hun gezin wonen.”
In de woonkamer hangt sinds een enkele week een nieuw schilderij, wijst ds. Van Aalst. Op een ereplek boven de bank. Hij kreeg het ter gelegenheid van zijn afscheid als hoofdredacteur van De Saambinder, een wekelijkse uitgave van de Gereformeerde Gemeenten. Sinds 1 januari is ds. B. Labee zijn opvolger; ds. Van Aalst blijft voorlopig nog wel betrokken bij de redactie.
Het schilderij van Arie van der Spek toont een opengeslagen Bijbel met ernaast nummers van het weekblad van de GG. Erboven een kudde schapen. Daarboven vier kerken die een grote plaats innemen in het leven van de predikant: in Nieuw-Beijerland, Benthuizen, Ridderkerk en Klaaswaal. „En een rood-wit koord, verwijzend naar het Hoofd van het genadeverbond.”
Ds. Van Aalst formuleert bedachtzaam als hij terugblikt; soms al wandelend door de kamer of even naar buiten starend bij de schuifdeur naar het balkon. Zijn gedachten gaan terug naar het Betuwse Tricht, waar hij opgroeide. Een tijd die hem vormde, want als de predikant naar zijn drie belangrijkste leermeesters wordt gevraagd, noemt hij namen van drie mensen uit die periode. „Na de heilige Schrift en de Heilige Geest zijn mijn vroege ‘leermeesters’: mijn moeder, onderwijzer D. Hakkenberg –de latere predikant– en ds. H. van Gilst, die in 1964 naar de gemeente van Tricht-Geldermalsen kwam. Hij was heel direct en duidelijk. Onder zijn prediking heeft de Heere me voor het eerst laten luisteren en jaloers gemaakt. Moeder is jong overleden. Zij liet een gezin van acht kinderen achter. Maar zij is ruim heengegaan, met deze woorden: „Mijn God, U zal ik eeuwig loven, omdat Gij het hebt gedaan.””
De jonge Van Aalst studeerde toen Duitse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. „Als 17-jarige dorpsjongen zat ik in de hoofdstad op kamers. Het waren de roerige jaren 60. Een cultuurshock. Chris Janse, de latere hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad, ontfermde zich wat over me. Een goede vriend was ook Arie van Nieuw Amerongen, de latere hoogleraar. Terugblikkend zeg ik: er blijft in alle dwaasheid van mijn hart één ding over: bewaard, bewaard! Ik heb me toen het gevaar van de verleiding niet zo gerealiseerd. Het was een mooie tijd, maar de band met de GG is best beproefd.”
Na twee jaar docent Duits te zijn geweest in Culemborg, stapte Van Aalst in 1971 over naar de reformatorische school die toen van start ging in Rotterdam, de Guido de Brès. „De helft van de tijd gaf ik les en de andere helft was ik decaan. Ik heb het later als Gods leiding gezien dat ik in het onderwijs terechtkwam. Ik heb als decaan veel gesprekken met jongeren gevoerd. Dat was een noodzakelijke en mooie voorbereiding op het ambt van de onderwijzing in prediking en pastoraat, vanuit Gods wijs beleid. Dat zie je later pas.”
Hoe werkte de Heere in uw hart?
„Hellenbroek zegt in zijn vragenboekje dat de Heere dat geloof bedaard, vrijwillig, armoedig, oprecht werkt. Zo is het bij mij ook gegaan. Als een blinde stilgezet, door het beschreven Woord geleid naar het vleesgeworden Woord. Ik moet vaak denken aan ds. G.H. Kersten. Het heeft me altijd getroffen hoe hij van jongs af de Heere vreesde. Ik heb een band met de oude Kersten. Hoe? Ik wil ds. Kersten niet verheerlijken, maar ik heb hem hoog staan, ook in de wijze waarop hij souplesse kon betonen, bijvoorbeeld rond de vereniging van de Gereformeerde Gemeenten van 1907. Maar ik waardeer hem vooral in zijn denken over het verbond, zowel wat de positieve als wat de negatieve zijde betreft. Als het evenwicht tussen die twee kanten verdwijnt, gaat het ook mis in de prediking en in de pastorale benadering. Wezen en bediening van het genadeverbond moeten we onderscheiden naast elkaar laten staan, zo benadrukte Kersten. Daar ben ik het zo van harte mee eens.”
Wanneer kwam het verlangen om predikant te worden?
„Mensen worden tot het ambt geroepen, maar bij de een is dat sterker een ”moeten”, bij de ander meer een ”mogen”. Bij mij was het: moeten én mogen. Let op de volgorde. Ik heb lang gevraagd op de Guido te mogen blijven. Wat was ik bang voor het ambt. Van huis uit –mijn schoonvader was ds. J. Baaijens– wist ik wat het ambt was. We woonden in de tijd dat ik in Rotterdam op school werkte in Klaaswaal. Daar ben ik –heel jong– een paar keer gekozen tot ouderling. Maar ik heb het niet durven aannemen. We zijn na vijf jaar verhuisd. Als ik eerlijk ben: ik ben gevlucht. Toch is dat het begin geworden van de weg naar het ambt. Wie had toen kunnen denken dat ik later twintig jaar lang in Klaaswaal zou staan?
We verhuisden naar Nieuw-Beijerland. Hier ben ik kort diaken geweest. Het was: „Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben (…) en gij zult rust vinden voor uw ziel.” Ik dacht: als ik diaken ben, dan is het goed. Maar ik kreeg geen rust voor mijn ziel. Tot alleen de weg naar het ambt van predikant overbleef. „Ik wil, dus zij zullen.” Als je voor het preekstoeltrapje staat, kun je daarop terugvallen: „Heere, het moest toch van U?” Als ik één ding heb geleerd, is het wel dit: de Heere bereikt in je leven Zijn doel, hoe dan ook. Tot beschaming en verwondering!
Nog één ding: het ”moeten” mag je niet alleen negatief uitleggen. De Woordverkondiging is de lust van mijn hart geworden.”
Van 1994 tot 2018 was u ook docent aan de Theologische School te Rotterdam. Zat u zelf ook nog weleens in de schoolbank?
„Het was een grote verantwoordelijkheid die ik geheel ongedacht opgelegd kreeg. En ik was geen theoloog van professie. Dan moet je dus ook studeren, maar dat heb ik nooit erg gevonden. Het docentschap is geen bijbaan naast het gemeentewerk. De gemeente mag er niet onder lijden.
In de tijd dat ik zelf als student op de Theologische School zat, heb ik gezien hoe belangrijk leren is: leren, leren, dat moet een student doen. Ds. J. van Haaren wees er altijd op: om anderen te leren, moet je bekwáám zijn en moet je dus studeren. Dat betekent beginnen bij het begin: Hebreeuws en Grieks. En dan de vraag stellen: Hoe heeft de Geest het bedoeld in deze tekst? Laat de Bijbelverklaring toch even zorgvuldig zijn als de Bijbelvertaling.” Met een zekere vurigheid: „We geloven toch in de woordelijke inspiratie van de Geest? Dan moeten wij in de prediking met groot respect omgaan met de geïnspireerde tekst. Dan passen er in de preek geen impulsieve ingevingen, uitglijders, geen bijzondere verhalen.”
U klinkt bezorgd.
„Ja, het gaat om zorgvuldige exegese: zo dicht mogelijk bij de tekst blijven. Dat betekent niet een voorwerpelijke prediking. Nee, de Woordbediening moet theologisch, vanuit God dus, christocentrisch, met het Middelaarswerk in het centrum zijn. Maar ook pneumatologisch, het toepassende Geesteswerk hoort er wezenlijk bij. Een preek moet gaan over de vraag hoe God in Christus in het hart werkt.
Het ”alzo zegt de Heere” vraagt heel veel van een prediker. Een preek moet gemaakt worden, moet groeien en wordt geschonken. Dat vraagt tijd, gebed, rust. Dat betekent niet op zaterdagavond nog een preek samenstellen; dat betekent niet: een uurtje volpraten. Nee, studeren. Op je knieën én achter je bureau. Dat wil de Heere zegenen. Het gaat om het gezag van het gepredikte Woord. Dat mag niet devalueren. En je krijgt gezag niet door een zwart pak. Nee, het gezag moet groeien door een grondige en oprechte prediking; en daarin dus niet direct in de bevinding stappen!”
Het pastoraat heeft altijd uw hart gehad, blijkt uit diverse publicaties van uw hand, bijvoorbeeld over huwelijk en doop.
„Je moet herder én leraar zijn. De een is meer herder en de ander meer leraar, maar het pastoraat heb ik altijd belangrijk gevonden. Het pastoraat moet in het licht van de eeuwigheid staan. Pastoraat is niet mensen pleasen. Een bezoekje waarin het na enige tijd niet gaat over de ziel, kan niet. Pastoraat moet staan in het licht van Ezechiël 34, dat de Heere het verlorene zoekt, maar dat zijn herders wel getrouw moeten zijn. Wat is trouw pastoraat bedrijven? Pastoraat is niet hijgen langs de huizen. Een ambtsdrager moet zijn grenzen weten: zorg dat mensen professionele hulpverlening krijgen.”
En de vrucht van al uw werk?
Nadenkend en lopend door de kamer: „Die is niet te meten. Het is mijn wens geweest de gemeente te binden aan de Schrift en onze rijke belijdenis, en de studenten ook. Dat is een niet tijdgebonden spoor. Het Woord zal niet ledig wederkeren.”
Als u terugblikt op jaren van predikantsopleiding, welke ontwikkeling ziet u dan?
„Ik ben er hartelijk voor dat er geen intellectuele drempel is ingebouwd voor toelating tot de Theologische School. Dat is heel Bijbels. Maar in de vier jaar moet er wel gewoekerd worden met eigen gaven. De studenten moeten straks geestelijk leidinggeven aan de gemeente. Het gaat niet om wat gemoedelijkheid en allerlei subjectiviteit. Het ambt is geen maatschappelijke sprong, geen carrièrestap. Nee, het is een verwaardiging, een grote verantwoordelijkheid.”
De tijd verandert, de kerk verandert. En uzelf?
„Ik zie steeds meer het belang van het Woord in het gezin. Het Woord moet een plaats hebben in het gezinsleven, in huisgodsdienst, in het gebed als gezin, op de rustdag en daarbuiten. Het gezin wordt als laatste bastion door de antichristelijke machten op allerlei manieren ondergraven. Ik wil het grote belang van zorgvuldige en regelmatige catechese onderstrepen. Jongeren moeten echt wat leren. We hebben veel overgelaten aan het reformatorisch onderwijs, maar ik heb mijn zorgen. Het onderwijzen is primair een taak van de ouders en vervolgens van de kerk, zeker als er dingen veranderen op de scholen. Ga terug naar de basis: het Woord, in het gezinsleven, huwelijksleven, gemeenteleven.”
Het gezag van het ambt staat onder druk, zegt u. Hebt u dat zelf ook ervaren?
„Ja, daarom geldt voor elke predikant temeer: Laat het Woord met gezag duidelijk doorklinken aangaande leer en leven. „Zijt naarstig om het aangezicht van uw schapen te kennen.” En: „Zie dan, hoe gij voorzichtig wandelt.” Er is zo veel eigenwillige godsdienst en individualisme.”
U stopt nu als hoofdredacteur van De Saambinder. Wat geeft u uw opvolger, ds. Labee, en anderen mee?
„De kerkgeschiedenis leert dat er altijd een gezonde diversiteit is geweest in de kerken. Petrus was geen Paulus. Laat daar oog voor blijven binnen de kerk. En laten we elkaar vasthouden. Laten we alles plaatsen in het licht van de eeuwigheid en van de dood. Wat blijft er dan over van onze ‘gevechten’? Er is veel geschreven over kerkelijke eenheid. Maar laten we beginnen met te waken over kerkelijke eenheid in de eigen gemeente. Polariseer niet om bijzaken waar het niet nodig is. Deze houding vertaalt zich ook in collegialiteit, tussen ambtsdragers, predikanten. Binnen de kerk moet ik minstens collegiaal zijn, daarbuiten een goede nabuur. In mijn tijd op school hadden we als regel: „Over collega’s praat je met leerlingen niet negatief.” Als ik verdriet heb over dingen, breng ik dat op één plek, in het gebed. Ik wil niet meewerken aan verharding van standpunten. En vergeet niet: een ds. H.A. Minderman met baard en ds. M. Hofman waren niet gelijk aan ds. Kersten. In dat licht heb ik al die jaren in de redactie één ding willen doen: een eerlijke boodschap brengen en samenbindend werken. We willen samenbinden, aan de Schrift en de belijdenis en aan het geheel van de gemeenten.”
U gaat afbouwen. Wat nu?
„Gods trouw en wijsheid blinken uit. Daartegenover staan mijn tekorten en dwaasheid. Daar kun je alleen maar stil van worden. Onbevattelijk! Wie ben ik dat ik het mocht doen. Het is anders gegaan in mijn leven dan ik had gedacht. Het is met Jesaja 42:16: „En Ik zal de blinden leiden door de weg die zij niet geweten hebben, Ik zal hen doen treden door de paden die zij niet geweten hebben.” Er is één troost: het Woord Gods is niet gebonden aan tijd, personen en zeker niet aan dit mensje. En, het kind-zijn, kind van God te zijn, is belangrijker dan het knecht-zijn, het predikantschap.”
En straks?
Voorzichtig formulerend: „Mijn weg wordt korter, mijn weg wordt smaller. Maar dé Weg, de Waarheid en het Leven wordt dierbaarder. Want Immanuël is mijn enige hoop! De troost van Openbaring 4 en 5! Te mogen zien dat de hemel geopend is: Gods troon, de hemelse Majesteit op de troon, en het Lam in de troon. Van daaruit wordt Gods raad zeker volvoerd. Je kunt je hart vasthouden over het wereldgebeuren, en je weet ook niet hoe het kerkelijk allemaal moet. Maar het Lam is in de troon. Door die diepten heen zorgt God voor Zijn Kerk. Alleen ter wille van Zijn Naam en Zijn Gezalfde.”