Essay: Vertrouwen in tijden van verwarring
De wereld is in verwarring. Velen maken zich zorgen en vrezen de toekomst. De vraag is wat bij alle vertwijfelde vragen ons houvast kan bieden, waar we rust kunnen vinden. Alleen in dit: het vertrouwen dat de toekomst ligt in handen van de Eeuwige.
Soms zeggen ze dat je even stil moet staan. Alsof dat kan. Tijd laat zich vertragen noch versnellen. Niemand jaagt de tijd op, niemand remt hem. Ook al denk je stil te staan, de tijd sleept je in een onverbiddelijke traagheid mee. Niets is zo vanzelfsprekend als tijd en tegelijk niets zo ongrijpbaar. Is lucht niet even mysterieus? Je ademt die in, je glijdt er moeiteloos doorheen. Tot dezelfde luchtdeeltjes zich verenigen in een storm. Wie houdt de wind tegen, wie temt opgezweepte golven? Natuurgeweld verslindt onze wijsheid; op zee versmelt onze ziel van angst (Ps. 107:26-27).
In de geschiedenis over de storm op zee in Markus 6:45-53 gaat het ook over angst en machteloosheid. De discipelen waren ’s avonds aan boord gegaan om over te steken naar het dorp Bethsaïda. Nu was het uren later, diep in de nacht. Ze hadden eindeloos geroeid en martelden wanhopig om vooruit te komen. Machtige golven teisterden het schip. Ze tilden het hoog op, alleen maar om het nog krachtiger in de afgrond neer te werpen. De discipelen waren uitgeput en moedeloos. De overvloedige maaltijd van brood en vis met duizenden mensen in het groene gras leek eeuwen geleden. Hun hart versmolt van angst. Hun wijsheid was verslonden. Waarop moesten deze ervaren vissers steunen? De wind, die hun zeilschip anders vaart en richting gaf, had zich tegen hen gekeerd. De zee, die vissen in hun net dreef, dreigde hen nu te verzwelgen. De bodem van het schip, waarop hun voeten steun zochten, spande samen met de woeste golven. Het enige waaraan ze zich nog vast konden grijpen, waren de roeispanen. Om hen heen niets dan duisternis.
Hoog in de heuvels rondom het meer was een Mens Die dit groepje wanhopige jonge mannen geen ogenblik uit het oog verloor. Hij zag dat ze zich zeer pijnigden (vs. 48).
Oerzonde
Verwarring, angst en chaos heersen in de wereld om ons heen. Iedereen voelt het. Van de ontspanning die de val van de Muur bracht, is niets meer over. De atoomdreiging is reëler dan ooit. De golven die de zekerheid van het bestaan aan flarden sloegen, kwamen zonder uitzondering uit onverwachte hoek: de inslag in de Twin Towers (2001), de bankencrisis (2008), de Covidpandemie (2019). Tegelijk is de westerse wereld verstrikt geraakt in problemen waarvoor nauwelijks antwoorden te vinden zijn: wereldwijde vluchtelingenstromen, de opwarming van de aarde, burn-out bij jongeren, onbeheersbare groei bij jeugdzorg en niet te vergeten de waarheidscrisis, met haar niet aflatende stroom van fakenieuws, gemanipuleerde onderzoeken en complottheorieën.
Er is geen oriëntatiepunt, geen houvast. En evenmin een reden tot klagen: de mens heeft gekregen wat hij wilde. De oerzonde, de behoefte aan vrijheid, heeft gebracht wat ervan verwacht kon worden. Niet vrijheid tot, maar vrijheid van. Vrij zijn van morele waarden, van tradities, van gemeenschapsdenken, van God. Waar brengt die perverse drang naar vrijheid de mensheid? Wat is het grote alternatief?
Het antwoord ontbreekt. De grote verhalen zijn verdampt. Alles wordt toevallig, vloeibaar en willekeurig en de mens blijft niets anders over dan zappend door het leven te gaan en onderweg zijn identiteit te koppelen aan zijn lichaam, zijn prestaties en zijn shopgedrag. Dan is de bodem van het bestaan drijfzand geworden. Dan vergaat onze wijsheid en blijft nog angst. Angst voor mijn privacy, angst voor het einde van de planeet, angst om als mislukkeling gezien te worden, angst voor het oud worden. Dit gevoel van onbehagen kan slechts bezworen worden door feest, sport en entertainment.
Satanische machten
Dat is niet nieuw. „Waarom klimmen jullie op de daken”, schreeuwt Jesaja rond 720 v.Chr. tegen de inwoners van Jeruzalem (Jes. 22). „Is er reden om opgewonden feest te vieren? Zien jullie niet dat dit een dag is van verwoesting en verwarring? Ik zie de dalen om de stad vol met strijdwagens; ik zie vreemde ruiters bij de poort en de muur verwoest. Ik zie hoe jullie dan wapens gaan zoeken, grachten zullen graven om de watervoorraad veilig te stellen. Ik zie jullie wanhopig huizen afbreken om vanuit de puinhopen de gaten in de muur dicht te stoppen. Waarom stellen jullie je vertrouwen op steen, water en wapens? Verootmoedig je, ween, wend je tot God!” Maar de inwoners van Jeruzalem vieren feest. Ze gaan uit hun dak met vaten wijn en schotels vlees. Ze overschreeuwen hun huiver: „Laten ons eten en drinken, morgen sterven wij.”
Jesaja profeteerde in deze hoofdstukken tegen heidense volken: Egypte, Babel, Arabië en Tyrus. Jeruzalem, de stad van God, paste gewoon in dit rijtje. De zienswijze van de inwoners van Jeruzalem lijkt versmolten met de wereldse visie op ontwikkelingen. Maar burgers van het Koninkrijk weten beter. Dwars door natuurrampen, economische crises, ineenstortende instituten en postmoderne verwarring heen horen ze krachtige bazuinen klinken (Openb. 8). Ze weten zelfs dat er nog meer aan de hand is dan wat ze zien. Het wee, wee, wee (vs. 13) klinkt in hun oren. Engelen zetten de vijfde en zesde bazuin aan de mond (Openb. 9). Satanische machten maken zich groot, in het besef dat er geen tijd meer te verliezen valt.
Wee, zie hoe de duivel zijn aanval op de mens, parel van Gods schepping, aan het afronden is. De mens zijn waarde ontnemen was zijn eerste project en die missie is bijna voltooid. Na de duistere logica van de evolutiegedachte, van het recht op abortus en euthanasie, is de Diabolus nu de gedachte aan het normaliseren dat een beest dezelfde rechten heeft als een mens en dat de planeet het niet langer hoeft te accepteren dat de mens hem als een kankergezwel verteert. Wee, zie hoe de duivel zijn project om de mens los te maken van de gemeenschap met God en welke andere gemeenschap dan ook, tot een einde brengt: de totale vernietiging van het gezin. Wee, zie hoe de duivel het Evangelie betekenisloos maakt. God denkt inclusief zoals wij, en Zijn toegevoegde waarde is om dagelijks de lekke emmers van onze emotionele behoeften te vullen.
Roeping
In welke wereld leven wij? De golven die eeuwenlang op het scheepje van Christus gebeukt hebben, vallen met hernieuwde krachten aan. De tijdgeest blaast het schip de verkeerde kant op, de bodem van het schip is gefragmenteerd door kerkelijke verdeeldheid, het zicht op de haven is achter de golven verdwenen. Hoe lang blijft het nog houdbaar? Hoe is het over tien, twintig jaar met onze jongeren?
Het is een misvatting om te denken dat een antwoord op deze vertwijfelde vragen ons houvast zou bieden. Vrezen leidt ons denken af van waar het werkelijk rust vindt. Op zijn best is vrees voor de toekomst de eerste sport op de ladder die ons bij vertrouwen brengt. Wie nadenkt over zijn of haar zorgen om de kinderen, over bedreigingen die ons vanuit de toekomst naderen, moet namelijk wel tot de conclusie komen dat een mensenkind geen andere keus heeft dan de tijd de tijd te laten. Onze roeping ligt bij vandaag en onze rust ligt in het vertrouwen dat de toekomst er is al is: deze ligt in handen van de Eeuwige.
Jezus preekte eens midden in de natuur. De mannen, vrouwen en kinderen zaten voor Hem in het groen. Ik stel me voor dat Hij Zich ergens midden in die preek voorover boog om een grassprietje te plukken, zo eentje met een glinsterend waterdruppeltje aan de steel. „Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in de oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? Daarom, zijt niet bezorgd (…). Uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft” (Matth. 6:30-32). Deze dingen: eten, drinken, kleden. Maar ook deze dingen: stormen, golven, pijn en moeite? Ja, die ook. De verwoestende tsunami van verleiding, goddeloosheid, zonde en verdrukking komt niet uit het niets. Evenmin worden de zegels van de geschiedenis opengebroken door satan, hoewel je, al lezend in de krant, zou denken dat hij regeert. God legt het kwaad in afgepaste brokjes in zijn handen, inclusief een scherp begrensd tijdblok. Niet hij maar Hij regeert. Hij laat de tijdgeest over de aarde waaien tot verharding en tot bekering, tot oordeel en tot voordeel.
Wat een rust moet het zijn voor Gods kinderen om te weten dat bij God alles in control is en dat hun toekomst en die van hun geliefden en die van hun kerkelijke gemeente nergens beter bewaard wordt dan in Zijn machtige en milde handen. Zou Hij Zijn kinderen niet veilig naar de overkant brengen? De prijs die Hij in Zijn liefde voor hen heeft betaald, is veel te hoog om hen te laten omkomen in de golven van deze eeuw. Integendeel, alle dingen zullen meewerken ten goede. Niemand weet beter welke dingen nodig zijn om Zijn kinderen een intiemere band te laten krijgen met Zijn Zoon. Elke storm die hun leven teistert, zal hen meer geschikt maken om straks de Bruidegom te ontmoeten.
Bijzonder perspectief
Laten we de lens nog eens richten op Markus 6. Jezus Die Zijn discipelen dwingt het schip in te gaan. De discipelen die worstelen met de golven. Het beeld verschuift. Hoog in de heuvels opnieuw Jezus. Hij bidt, ziet hoe zij zich pijnigen en zoekt hen uiteindelijk op, wandelend op de golven. Stel dat we dit beeld zouden uitzoomen. Gods kerk op de wereldzee, hoog in de hemel Jezus, Die bidt en tegelijk Zijn kerk niet uit het oog verliest. Is dat niet een bijzonder perspectief?
Ruim twee millennia geleden stuurde Jezus Zijn kerk deze zee op. Niet om hen aan hun lot over te laten. Hij zou hen liefhebben tot het einde (Joh. 13:1). Hoe vriendelijk bejegende Hij hen in de gesprekken vlak voor Zijn heengaan (Joh. 13-17). Hoe medelijdend: „Nu heeft droefheid uw hart vervuld. Uw hart worde niet ontroerd.” Eerlijk en vol zorg bereidde Hij hen voor op wat komen ging.
Al eerder had Hij gesproken over een toekomst van oorlogen, aardbevingen en hongersnoden en over een wereld die vervuld was met wetteloosheid en valse profeten (Matth. 24). Nu komt het dichterbij: „De ure komt, dat een iegelijk die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen” (Joh. 16:2). „Indien u de wereld haat, zo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft” (Joh. 15:18). Hij bindt hun op het hart om zich tot de Vader te wenden in de dagen dat Hij afwezig is: „De Vader Zelf heeft u lief” (Joh. 16:27). „Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij de Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven” (Joh. 16:23; vgl. 14:13-14, 15:7,). Het meest ontroerend is wel dat Jezus Zijn discipelen laat meeluisteren als Hij de zorg voor de kerk overdraagt aan de Vader. „Ik ben niet meer in de wereld, maar dezen zijn in de wereld, en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam.” Waarom laat de Heere Jezus Zijn verdrietige discipelen dit horen? Opdat hun hart te midden van alles vol mag zijn van Zijn blijdschap (Joh. 15:11).
Drie kijkrichtingen
Al deze woorden sprak Jezus vanuit het perspectief van de toekomst. „Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb” (Joh. 16:4; vgl. 13:19, 14:29, 16:33). Jezus onderwijst ons dat vertrouwen in moeilijke tijden vraagt om drie kijkrichtingen: terugkijken, omhoog kijken en vooruitkijken.
Terugkijken, de beloften terugluisteren. Gods daden gedenken. Maar ook omhoog kijken: in de hemel is Iemand bezig een plaats voor hen te bereiden. En het oog gericht op de toekomst. Vooruitkijken, maar niet naar de weg. Juist niet naar de weg! De route kan aan de Vader overgelaten worden, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (Matth. 6:34). Vooruitkijken naar de bestemming, de eeuwige rust en vrede, die zo zeker zijn dat ze vanuit een gelovig gezichtspunt al bereikt zijn. „Hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16:33; vgl. 17:3).
Tegelijk is het een bestemming die wacht. „Ik kom weder tot u” (Joh. 14:3, 18, 28). Straks zal de dag daar zijn. Dan komt Hij met de wolken zoals Hij liep op het water. Wat een heerlijke verrassing zal dat zijn als Hij komt in de vierde nachtwake, op een moment waarop het geloof, het vertrouwen, door barre omstandigheden bijna opgebrand is (Luk. 18:8). Evenals de discipelen, die dachten dat Hij Die wandelde op de golven een geestverschijning was, zullen ze het nauwelijks kunnen geloven. „Deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid” (Jes. 25:9). Dan zal alle benauwdheid vergeten zijn vanwege de blijdschap die het hart zal vervullen (Joh. 16:21). Wat een dag!
Trooster
Als Jezus in deze gesprekken met Zijn discipelen niet meer gezegd zou hebben, zouden deze woorden geen enkel houvast bieden. Het zou de troosteloosheid troostelozer maken. Volg de discipelen maar. Zie hen zitten, een enkele dag na deze goede woorden en dit heerlijke avondmaal: in zichzelf gekeerd, wrevelig, ontgoocheld, bitter en overmand door verdriet. Maar God zij dank heeft Jezus ons met deze beloften niet aan onszelf overgelaten. Hij stuurde een Trooster, een Helper (Joh. 14:16). Zonder Hem zou ieder mens alsnog met lege handen staan en alle hoop verliezen in een wereld die geteisterd wordt door verwarring en uitzichtloosheid. „En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, Die ons is gegeven” (Rom. 5:5).
Wie in het diepst van zijn bestaan het vertrouwen niet op God stelt, is nog steeds een afgodendienaar. Die leunt op zichzelf, geld, eer, op een mooie toekomst, op perspectief in dit leven. Maar de wereld gaat voorbij. Alles waarop je vertrouwt, is als gras dat verdort (1 Petr. 1:24). De enige uitweg uit angst en zorg of uit onverschilligheid en zorgeloosheid is het binnengaan in het Koninkrijk van God (Matth. 6:33). Bid om Zijn Geest en geloof Zijn Woord. De Heere nodigt tot op de laatste bladzij van de Bijbel: „Die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17).
De schepping zucht. Ze ziet reikhalzend, als met opgestoken hoofde, uit naar de verschijning van Jezus de Heere. Het moment van wederkomst is de focus van het christelijk vertrouwen. „Ook wijzelf”, zegt Paulus in Romeinen 8, „zuchten van verlangen.” De Geest zucht en Vader weet wat de wil van de Geest is (vs. 27). En Hij zal de Geest verhoren. Hij luistert naar het verlangen van de zielen onder het altaar, naar hun „Hoe lang, Heere?” (Openb. 6:10). Hij ziet hoe Zijn kerk op aarde zich pijnigt om de oever te bereiken en bijna ten onder gaat in de geweldige eindtijdstormen. Dan zal blijken dat er grenzen zijn aan de onaantastbaarheid van de tijd. Hij zal de tijd verkorten omwille van de uitverkorenen in de hemel en op de aarde. „Ja, Ik kom haastig.”
Liefde, geloof en hoop formuleren het antwoord in het hart van de Bruid: „Ja, kom, Heere Jezus.”
De auteur is mediator, coach en ondernemer.